Ons leesboek(1905)–Jan F.E. Celliers– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Die Smid. [Naar H.W. Longfellow.] Onder 'n groot kastanje-boom Daar woon ons dorp zijn smid, Hij is 'n kerel van trap-vas In elke spier en lid, En in zijn arme hard en bruin Zit staal, tot in die pit. Zijn aangezig is bruin zo's leer, Zijn hare zwart en dig; Die zweet tap van zijn voorkop af, Hij weet dat werk is plig. Niks schuld hij iemand, en hij kijk Die wereld in 't gezig. Jij kan zijn blaasbalk altijd hoor, Van 's morgens vroeg tot laat, Daarbij die zware maat-geluid Zo's hij zijn hamer slaat - Net zo's die dorp zijn kerk-klok als Die zon te ruste gaat. Die kinders wat van school af kom Blijf bij die deur staan loer, [pagina 21] [p. 21] Hul hoor te graag die blaasbalk raas En wil die vuur zien roer; Hul vang die vonkies wat daar spat - Zo's kaf van 'n koring-vloer. Jij krij hom Zondags in die kerk, Zijn zeuns zit aan zijn zij; Hij hoor die preek met aandag aan En, in die voorste rij, Ken hij zijn dochter aan haar stem - Zijn hart klop vroom en blij. Dit's net of hij haar ma hoor zing, Ver in die Hemelland! Hij denk aan haar en aan haar graf, Diep in die Kerkhof-zand, - En uit zijn oge veeg hij stil Een traan weg met zijn hand. Bij vreugd' en smart doet hij zijn werk En volg zijn levensweg. Al wat hij aanvat 's morgens vroeg Is 's avonds klaar en reg; En dan kan hij als eere-man Zijn hoofd te ruste leg. Ja, vriend, ons dank jou voor die les Wat jij ons almal leer: Zó, aan die levenshaard en vuur, Moet ons ons almal weer, - Gedachtes op die aanbeeld smeed En daden, meer en meer. Vorige Volgende