Een woord vooraf.
Zeer geliefde Landgenoten,
Tijdens onze grote en onvergetelijke worsteling, toen ik met U omzwierf door ons land, merkte ik dagelijks op hoe groot Uw dorst naar kennis is, - kennis door U moeilijker te bereiken, omdat Uw weg zo ver buiten de grote wereld ligt. Het voornemen rijpte toen bij mij om U in Uwe begeerte en behoefte tegemoet te komen, voor zover ik daartoe in staat zou zijn en zodra ik daartoe tijd of gelegenheid mocht vinden. Mijn doel was meer bepaald, diegenen onder U bij te staan die de school vroeg moesten verlaten, die om de ene of andere reden maar voor eigen opvoeding moeten zorgen. Daarbij heb ik gedacht, U op Godsdienstig en zedelijk gebied wat te denken te moeten geven; ik heb een woordje gesproken over landbouw en veeteelt; tusschenin heb ik wat gedichtjes en grappige stukjes ingelascht. In één woord, ik heb een nuttig en aangenaam leesboek willen samenstellen voor de buiten-menschen op de plaatsen, en ik heb mij gevleid, dat een landgenoot in zo een taak wellicht goed zou kunnen slagen. In ieder geval, hier bied ik U de vrucht van mijn arbeid aan: - leest en oordeelt, en onthoudt mij Uwe welmenende opmerkingen of raadgevingen niet. Is U het een of ander minder duidelijk, schrijft dan aan mij of aan het Algemeen Nederlandsch Verbond; - niets zal ons aangenamer zijn dan zulk een blijk van opgewekte weetgierigheid.
Daar het in de eerste plaats mijn doel was, het minder bekende te behandelen met betrekking tot land- en volkenkunde en geschiedenis, zal in dit boek niet veel over Zuid-Afrika worden aangetroffen.
Voor het verschijnen van dit boekje zijt gij vooral dank verschul-