Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek
(1971)–Frans van Cauwelaert– Auteursrechtelijk beschermdUit het archief van Frans van Cauwelaert 1
[pagina 101]
| |
5
| |
[pagina 102]
| |
barema van het onderwijzend personeel werden tevens gevoelige verbeteringen gebracht. Aan het lager onderwijs werd een vierde graad met beroepsstrekking toegevoegd, bestemd voor de kinderen met gemiddelde leeftijd van 12 tot 14 jaar. En - wat sommige conservatieven een doorn in het oog is geweest - het wetsontwerp voorzag het verbod om kinderen beneden de veertien jaar aan loondienst te onderwerpen, voerde de leerplicht in en verbood aan de bevoordeligde scholen om na 1 januari 1917 nog ongediplomeerd onderwijzend personeel aan te stellen. Al deze hervormingen beantwoordden ongetwijfeld aan de in het hart van onze bevolking zo diep gewortelde behoefte aan vrije schoolkeuze, maar zij werden tevens ingegeven door een zeer oprecht verlangen om onze volksontwikkeling, welke niettegenstaande alle vooruitgang van de voorafgaande jarenGa naar voetnoot(114) bij deze van vele staten van het Europese Westen was ten achter gebleven, op een hoger peil te brengen. De Memorie van Toelichting mocht met goede redenen bevestigen dat het een wezenlijk ‘nationale hervorming gold, welke boven alle politieke bekommernis staat’. Ik kan, wat mij betreft, niet aannemen dat, zoals Woeste beweerde, de nieuwigheden van het ontwerp slechts waren ingegeven door de ijdele hoop een deel van de oppositie te kunnen winnen, zoals dat aan Schollaert reeds gelukt was voor de invoering van de persoonlijke dienstplicht. De eigenlijke auteur van het ontwerp, Cyriel Van Overbergh, toen secretaris-generaal van het Ministerie van Kunsten en Wetenschappen, was een van de baanbrekers van de christelijke democratische beweging. Hij was persoonlijk een overtuigd voorstander van de leerplicht en van een uitgebreid en degelijk volksonderwijs. De houding welke de beide linkerzijden reeds een jaar te voren hadden aangenomen, wanneer de regering op de begroting van Kunsten en Wetenschappen een miljoen liet inschrijven om ter hulp te komen aan de dringende nood van het vrij lager onderwijs, kon weinig illusie hebben geschapen omtrent het onthaal dat de gelijkheidspolitiek van het nieuwe schoolwetsontwerp vanwege de oppositie zou genieten. Em. Vandervelde sprak van het miljoen | |
[pagina 103]
| |
der kloosters. Ook bij de bespreking van de Troonrede was duidelijk gebleken dat de regering op geen welwillendheid van links voor hare schoolpolitiek mocht rekenen. NeujeanGa naar voetnoot(115) en Janson poogden een amendement aan het Adres van antwoord toe te voegen waarin werd gezegd, dat ‘alleen het verplichtend gemaakt lager onderwijs tot een algemeen, regelmatig en nauwgezet schoolgaan kan leiden’Ga naar voetnoot(116). Geen enkel woord werd van links vernomen waarbij men de hoop kon opdoen, dat het door hen gewilde schoolbezoek rekening zou houden met de noden van het vrij onderwijs, zonder hetwelk de gewetensvrijheid van de ouders niet kon worden geëerbiedigd. ‘Wij zijn akkoord omtrent de vrijheid van de huisvader’, zo verklaarde P. Janson in de zitting van 7 december 1910 in antwoord op Minister Schollaert, ‘maar inzake van de subsidiëring zult gij een onbedwingbaar verzet ontmoeten en gij zult ons gewapend vinden met de tekst van de Grondwet... Uwe thesis is vals, zij is ongrondwettelijk en uitdagend’Ga naar voetnoot(117). De neutraliteit van het officieel onderwijs moest volgens de oppositie volstaan om de gewetensvrijheid van de huisvader te bevredigen en op dit stuk bleken liberalen en socialisten het roerend eens. Het nieuw schoolontwerp van Minister Schollaert scheen hun een gunstige gelegenheid om terzelfdertijd hun nog ongekoeld anticlericalisme de vrije teugel te geven en tevens een uiterste poging te wagen voor een nieuwe greep naar de macht door het afdwingen van nieuwe verkiezingen. De aanvallen op het regeringsontwerp namen dan ook spoedig een ongemene heftigheid aan. Het succes indachtig dat zij in 1857 met de zogenaamde Kloosterwet en in zekere mate ook in 1884, na het ontstaan van de katholieke regering, met straattumult hadden bereiktGa naar voetnoot(118), na | |
[pagina 104]
| |
men de linksen ook ditmaal tot openbare wanordelijkheden hun toevlucht. De katholieke kamerleden werden in de voorname centra bij hun terugkeer, aan de stations, op vijandelijke betogingen onthaald. In Antwerpen was dat regelmatig het geval. Toen Minister Schollaert op zaterdag 22 april naar Antwerpen kwam om de driejaarlijkse schilderijententoonstelling te openen, werd hij na afloop van het banket dat ter zijner ere werd ingericht in het Hotel de Londres, op de Keyserlei lastig gevallen door een opgehitste menigte, die hem met honend geschreeuw tot in het stationsgebouw naliep en zelfs poogde hem tot op het perron van de trein te volgen. Geheel het opstootje was in feite het werk van een socialistisch leider, ChapelleGa naar voetnoot(119), in de havensmiddens bekend voor zijn ruw optreden en die zich vóór de Londres had opgesteld om het volk op te hitsen, en van een liberaal journalist, reporter van Le PrécurseurGa naar voetnoot(120) die, naar werd verzekerd, de perstafel tijdens het banket verliet om Chapelle te verwittigen van het vertrek van de minister en die zich verder bij de beledigende betoging schijnt te hebben onderscheiden. De zaak gaf aanleiding tot rechtsvervolging tegen de twee belhamels wegens smaad aan een minister bij het uitoefenen van zijn ambt en tot een interpellatie in de Kamer op 16 mei. Deze werd ingediend door de socialistische volksvertegenwoordiger voor Antwerpen Dr. TerwagneGa naar voetnoot(121) en nam twee volle zitdagen in beslag; daarbij ontbrak het vanzelfsprekend niet aan afwijkingen en persoonlijke incidentenGa naar voetnoot(122). | |
[pagina 105]
| |
Een ander incident betrof de heer HubertGa naar voetnoot(123), minister van Arbeid en Nijverheid. Deze weigerde naar Charleroi te gaan voor de opening van een tentoonstelling, welke daar op het einde van april plaats vond, uit hoofde van de scherpe aanvallen waaraan de liberale en socialistische pers zich schuldig maakten tegenover de regering. De heer Devreux, liberaal burgemeesterGa naar voetnoot(124), die zich met deze onwaardige bejegening niet wilde verenigen, nam zijn ontslag. De verantwoordelijke leiders van de linkse partijen verklaarden in de Kamer - bij de interpellatie-Terwagne - dat zij hun verzet niet buiten de grenzen van de wettelijkheid wilden drijven, maar P. Janson, sprekende te Luik op zondag 7 mei 1911 riep de regering toe: ‘Gij zult eerlijk zwichten of revolutionair omver geworpen worden’Ga naar voetnoot(125). Het is niet verwonderlijk dat in zulke gespannen toestand het gerucht gemakkelijk ingang vond dat de Koning overnacht alleen uit Londen was teruggekeerd en de Koningin - onder voorwendsel van ongesteldheid - drie dagen langer in de Britse hoofdstad was gebleven, om te vermijden dat hun doortocht tot manifestaties tegen het schoolwetontwerp zou aanleiding geven. Het zou in elk geval gewaagd zijn gissingen uit te spreken over de omvang welke het anticlericaal verzet ten slotte zou hebben genomen, indien een regeringscrisis de loop van de gebeurtenissen niet had gewijzigd. Het blijft evenwel mijn overtuiging dat Minister Schollaert, die een vastberaden man was, dit verzet ware te boven gekomen, indien Minister Woeste hem niet zijn steun had ontzegd. Een procedurefout, die gemakkelijk had kunnen vermeden worden, kwam intussen het werk van de regering bij de parlementaire behandeling bemoeilijken. Het was toen gebruikelijk dat het voorafgaandelijk onderzoek van de wetsontwerpen en -voorstellen werd toevertrouwd aan de secties, in welke de leden van de Kamer elke maand bij | |
[pagina 106]
| |
loting werden ingedeeld. Door een gemis aan opmerkzaamheid vanwege het kabinet van Kunsten en Wetenschappen werd het schoolontwerp ingediend in een maand, waar de oppositie toevalliger wijze de meerderheid bezat in drie op de zes afdelingen. Zoals men had kunnen en moeten voorzien, werd in deze drie afdelingen de behandeling van het ontwerp stelselmatig op de lange baan geschoven. Het reglement voorzag geen uitweg om aan deze tegenwerking te ontkomen. Men beproefde een omweg langs het parlementair initiatief. Van Limburg-StirumGa naar voetnoot(126) en vijf andere collega's van de rechterzijde dienden een voorstel in, waarvan de tekst enigszins afweek van het ontwerp der regering, maar waarvan de praktische bedoelingen met dit laatste overeenkwamen. De inoverwegingneming van het voorstel gaf aanleiding tot een lang en scherp debat, waaraan nagenoeg al de partijleiders deelnamen en dat, begonnen op woensdag 24 mei, slechts op woensdag 7 juni een einde nam met een redevoering van de heer Woeste, nadat het zes volle zittingen had in beslag genomen. Woeste verklaarde zich niet tegen het voorstel, maar hij nam stelling tegen de wens van de regering, om het vooronderzoek toe te vertrouwen aan een bijzondere commissieGa naar voetnoot(127). Er hadden zich evenwel inmiddels feiten voorgedaan, waarvan zekere bijzonderheden aan betwisting onderhevig zijn gebleven, maar die de regering in een onhoudbare toestand hebben gebracht. De zaterdag tevoren, 3 juni, had de Koning de heer CooremanGa naar voetnoot(128), voorzitter van de Kamer, ontboden ten einde hem over | |
[pagina 107]
| |
de politieke vooruitzichten te raadplegen. Cooreman schijnt twijfel te hebben uitgesproken omtrent de mogelijkheid om de schoolpolitiek van de regering in het Parlement te doen zegevieren en aan de Koning de raad te hebben gegeven ook Beernaert en Woeste te horen. ‘Le samedi 3 juin le Roi manda à une heure le président de la Chambre, M. Cooreman. Il le consulta sur la situation. M. Cooreman avait peu de goût pour les responsabilités. Il paraît avéré cependant qu'il ne cacha pas au Roi qu'il ne voyait pas le moyen d'aboutir parlementairement et qu'il l'engagea à consulter M. Beernaert et moi-même. Le Roi se rangea à cet avis’. Aldus Ch. WoesteGa naar voetnoot(129). Minister Paul SegersGa naar voetnoot(130), die Woeste steeds gaarne in het gevlei kwam, schreef, met de zichtbare bedoeling op Cooreman een deel van de verantwoordelijkheid af te laden, dat deze zo onder de indruk kwam van de gevolgen van het door hem aan de Koning gegeven advies ‘qu'il en perdit le sommeil et qu'il fut empêché de présider plusieurs séances de la Chambre’Ga naar voetnoot(131). Dit is echter een romannetje dat geen ogenblik standhoudt. Wie de Annalen van de Kamer der Volksvertegenwoordigers wil raadplegen, zal kunnen vaststellen dat Cooreman noch de dagen die de crisis voorafgingen noch deze welke volgden ook maar één enkele keer verzuimd heeft de vergadering voor te zitten. Beernaert werd nog op 3 juni ontvangen, en over zijn tussenkomst werd achteraf niet gepolemiseerd. Woeste ontmoette de Koning de zondag te 2 uur en zijn advies was onbetwistbaar ongunstigGa naar voetnoot(132). Minister Schollaert heeft verzekerd dat hij van deze consultaties geen voorkennis kreeg, daar hij reeds vertrokken was naar zijn buitenverblijf te Vorst in de Kempen, wanneer de betref- | |
[pagina 108]
| |
fende kennisgeving vanwege het Paleis op zijn cabinet werd afgegeven. Woeste heeft zulks betwist. Zoveel is echter zeker dat Schollaert niet voorafgaandelijk over het inzicht van de Koning werd ingelicht en zulks gevoeld heeft als een vermindering van prestige, die hem niet meer zou toelaten met het vereiste gezag, aan de gerezen moeilijkheden het hoofd te bieden. Het was slechts dinsdag 6 juni dat hij van Vorst terugkeerde en door de Koning werd ontvangen. De regering kwam dezelfde avond samen en schijnt na een lange wisseling van gedachten tot het besluit te zijn gekomen ontslag te nemen. Kwam zij reeds die dag tot een onwederroepelijke beslissing, zoals Woeste achteraf beweerd heeft, om het verwijt van zich af te schudden dat het zijn redevoering van 7 juni is geweest die de regering heeft doen vallen, of is het deze rede die de uiteindelijke doorslag heeft gegeven? Men kan deze vraag evenwel als van bijkomstig belang beschouwen, want hetgeen niet kan worden betwist is, dat het hoofdzakelijk de weerstand van Woeste is geweest, die de pogingen van Schollaert om de schoolgelijkheid voor het lager onderwijs in 1911 te doen zegevieren heeft verijdeld. Reeds in oktober 1910 schreef hij in de Revue GénéraleGa naar voetnoot(133) dat hij het opzet om de gelijkstelling van de scholen inzake subsidiëring te willen doordrijven, beschouwde als een waagstuk en de verantwoordelijkheid ervan geheel overliet aan de jonge rechterzijdeGa naar voetnoot(134). De ‘Fédération des Associations et des Cercles Catholiques’, waarvan Woeste voorzitter was, nam op het einde van 1910 in zijn geest en vermoedelijk op zijn ingeving een motie aan waarin zij er nadruk op legde, dat men ieder prikkelend vraagstuk opzij moest houden en meer zorg besteden aan de tucht in de partij. Hij heeft er trouwens geen geheim van gemaakt dat hij, op het ogenblik dat hij op 7 juni aan het woord moest komen, aan Minister LiebaertGa naar voetnoot(135) verklaard heeft: ‘Selon | |
[pagina 109]
| |
moi, la loi est morte’Ga naar voetnoot(136). Dit was zijn katholieke collega's niet ontgaan. Het had bij hen aanleiding gegeven tot een groeiende ontstemming. Toen Schollaert, bij de opening van de vergadering op 8 juni aan de Kamer mededeelde, dat de regering bij de Koning om ontslag had verzochtGa naar voetnoot(137), viel een vloed van heftige verwijten op Woeste neer vanwege de katholieke leden, die aan hem voorbijtrokken terwijl geheel de rechterzijde opgewonden Schollaert en de aftredende ministers juichende volgden naar de partijvergadering, die onmiddellijk daarna in een van de zalen van de Kamer werd gehouden. ‘Un orage de réprobations et disons-le tout de suite, d'injuste colère s'abattit sur lui’, moest Segers, die een van zijn trouwste volgelingen was en bleef, in het reeds vermeld artikel bekennen; ‘traître que vous êtes’ werd hem door een van zijn lijstgenoten, de heer ThienpontGa naar voetnoot(138), in het aangezicht geslingerdGa naar voetnoot(139), terwijl de linkerzijde de betoging van rechts met kreten van ‘Leve het Algemeen Stemrecht’ en ‘Weg met de kloosters’ beantwoordde. Bij het vertrek van zijn vrienden bleef Woeste op zijn bank achter en verliet eenzaam het Parlement. Hij zou de slag, die hij zichzelf door zijn halsstarrigheid had toegebracht, nooit meer volledig te boven komen. Zelfs de door hem voorgezeten en steeds met onbetwist gezag beheerste Federatie ontsnapte niet aan een crisis. De twee secretarissen, de heer Valentin BrifautGa naar voetnoot(140) en de heer Fl. van CauwenberghGa naar voetnoot(141), zoon van de | |
[pagina 110]
| |
volksvertegenwoordiger-burgemeester van Lier, namen ontslag uit protest tegen het gedrag van de voorzitter. Woeste overwoog om zelf ook ontslag te nemen, maar hij verdaagde ten slotte zijn besluit om zijn nederlaag niet te vergroten. Voor Schollaert echter werd te Leuven op 27 augustus een huldebetoging gehouden, die op de katholieke opinie een onvergetelijke indruk heeft nagelaten. Meer dan duizend vijfhonderd maatschappijen namen er deel aan. Er waren in de stad geen zalen genoeg om de deelnemers samen te brengen. Ikzelf moest het woord nemen voor de Derde-Ordelingen in de kerk van de Paters Franciscanen in de Vlamingenstraat samen met Prof. E. Vliebergh, Minister Helleputte en volksvertegenwoordiger J. NobelsGa naar voetnoot(142), en in het H. Hartgesticht te Heverlee voor de studentenGa naar voetnoot(143). De mislukking van het moedig en zo heilzaam initiatief van Minister Schollaert was voor onze katholieke gemeenschap een pijnlijke ontgoocheling en deze ging bij de jongeren gepaard met een bitter gevoel tegenover de conservatieve leiders en meer bijzonder tegenover Woeste. Aan hen werd ook de schuld gegeven dat de katholieke partij niet reeds in de jaren negentig, toen zij over meer dan zestig stemmen meerderheid in de Kamer beschikte, er aan gedacht had de toekomst van het vrij onderwijs op een stevige wettelijke basis te vestigen en dat zij zelfs in 1910 nog niet tot een voldoende besef waren gekomen van de noden van ons vrij onderwijs en van de steeds dreigender behoefte van het volk aan meer ontwikkeling. Ik heb aan deze gemoedstoestand uiting gegeven in een paar artikelen die ik in de maand juni aan de regeringscrisis gewijd heb in het Nederlands katholieke dag- | |
[pagina 111]
| |
blad Het CentrumGa naar voetnoot(144). De nederlaag heeft echter ook haar goede zijde gehad. Zij heeft vele ogen geopend over de noodlottig geworden ontoereikendheid van de politiek, welke door de katholieke partij, onder de overheersende invloed of ten gevolge van de weerstand van zijn conservatieve vleugel, op het maatschappelijk en op het onderwijsgebied was gevoerd geworden. Zij gaf een spoorslag aan het doorzettingsvermogen en de werfkracht van haar democratische leden. Zij heeft bovendien het schoolvraagstuk op klare wijze voor het geweten der katholieken geplaatst, en er voor de toekomst een der meest essentiële bekommernissen van onze partij van gemaakt. De schijntriomf, welke zij hadden behaald, miste vanzelfsprekend ook zijn invloed niet op het gedrag van de linkse partijen. Hun drang naar het bewind werd er door geprikkeld en de bedrieglijke hoop, dat zij door een gemeenschappelijke verkiezingsactie - ‘l'entente cordiale des gauches’ zoals Hymans en Vandervelde hun samengaan hebben genoemd - hun goede kansen tot het maximum zouden ontwikkelen bij de nieuwe algemene verkiezingen, die zij nabij achtten, deed de liberale partij beslissen de eis van het zuiver en algemeen stemrecht, welke voor de socialisten al het overige beheerste, ook in haar program over te nemen. |
|