Liederen van droom en daad(1918)–August van Cauwelaert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 89] [p. 89] Voor sister Perny I De nacht is rust, de nacht is zegen Voor wie, na moeizame arrebeid, Zijn hoofd naar nijgend hoofd genegen, Zijn hart voor lichter droom bereidt; Voor wie door 't raam in de ijler twijgen Een nest van meeden slapen ziet En denkt hoe morgen rijst in 't zwijgen De jubel van een schooner lied. De nacht is kalm als avondmeren Voor wie nog even luistrend draalt En hoort hoe zacht op 't dons der veeren Zijn zoontje rust en ademhaalt. [pagina 90] [p. 90] II Maar angstig zijn en pijnlijk duren Ter schemerige wijzerplaat, De moe-doorwaakte nachtlijke uren, Als 't leed geen stonde uw sponde laat; Wanneer, onduldig, 't hart gaat haken Naar troost van licht en gij, gesmoord, Door last'gen slaap of loomer waken, Naast u gedempte kreunen hoort. En trager schrijdt de nacht en droever. Naar hooger laait de vlam der koorts. Lijk naast een winderigen oever Het spookrig gloeien van een toorts. [pagina 91] [p. 91] III Maar lijk de weifle klaarte hing Der lamp op nachtelijke smart, Zat wakend in de schemering De liefde van uw vrouwehart. Bij poozen rees uw beeld omhoog En veerend ruischte uw lichte stap, En naar mijn zorgende onrust boog De vrede van uw witte kap. Toen loken de oogen slaap-vermoeid En wendde 't hoofd naar hoop van rust, Lijk kindje's leed tot lach herbloeit Als moeders mond de traantjes kust.... Vorige Volgende