Liederen van droom en daad(1918)–August van Cauwelaert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 85] [p. 85] Meilied Dit is van heel de maandenrei De mooiste maand, de milde Mei. Want elke dag die openlacht, Is u, Maria, toegedacht. Elk leest in tuin of langs het land, Zijn rijke of schaamle bloemoffrand, En in kapel en kerk en nis Zal heel dees maand uw beeltenis, Gelijk een steromkranste maan, In bloei van licht verheerlijkt staan. Dit is de tijd dat ieder kind Naar Moeders hart den weg hervindt; En legt vertrouwend in haar schoot Het eigen deel van vreugde en nood; Van nood het meest en wel gering Was 't deel van dank dat ze ooit ontving; Want ieder dolend menschenhart Draagt heugnis van verholen smart. [pagina 86] [p. 86] Wel is bij dage er vroom geruisen , Van stemmen in Maria's huis, Maar naar, geluidloos, scheemring viel, Verinnigt 't woord van ziel tot ziel. En d'armen man, wiens schreden leidt Verboden lust naar de eenzaamheid, Maar hoort opeens een lichte vlucht Van klokken in doorzonde lucht, Is 't of met zoeten dwang hem riep Bekende klank die jaren sliep. Hij staat en zint een poos, dan wendt Naar waar hij de oude stem herkent, Lijk wie in 't woud een vluchtend lied Vervolgt, tot waar? hij weet het niet. Hij gaat langs weide en wilgenlaari En klimt door dubble haag van graan, Met tragen tred den heuvel op, Waar golft de laatste bronzen klop, [pagina 87] [p. 87] Bedroefd en blij, als hij 't gelaat Oplicht en weer voor Moeder staat. Toen, lijk een snaar die trilt te strak Een snik die door de stilte brak.... Hij knielt in deemoed en doorheen De zuivre vreugd van zacht geween, Gaat wellen voor Maria's voet Het weigre woord van schuld en boet. Traag doofde in 't raam de lager zon, Maar 't is of hij niet scheiden kon; Want hij alleen wiens ziel beving De weemoed van herinnering En op een avond, laat, hernam Den weg langs waar hij dolend kwam, En wakend om haar dwalend kind, Zijn Moeder weenend weder vindt, Alléen wie keerde uit droeven ban, Kent al de ontroerde vreugd daarvan. [pagina 88] [p. 88] En als hij, recht, nog even draalt Voor 't beeld dat gouder glans bestraalt En groet voor 't laatst de Lieve Vrouw Is licht het hart van leed en rouw, Want géen die kwam tot Haar, belaên, Is ongetroost weer heengegaan. Vorige Volgende