Liederen van droom en daad(1918)–August van Cauwelaert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 57] [p. 57] Van een jongetje Hij sloeg zijne armen op en sloot Zijne oogen op het licht der dagen.... Wie zal zijne arme moeder dragen De droeve mare van zijn dood?.... Zijn moederken was oud en stram En moe van arbeid en van jaren; Ze leerde 't leed: in pijn te baren Kroost dat de dood weer spade ontnam. Dan zag ze 't hoofd van 't huisgezin Een morgen van den drempel dragen Toen stapte een rei van donkre dagen, Vertwijfling, schaamte en armoede in. Maar op een nacht raasde angstgeluid, En dwaas rumoer van volk dat rende; Toen trad, naar 't gruwbare onbekende, Haar jongste kind haar woning uit. Veel zorg en ziekte en zwart verdriet Was al wat de oude-geest nog heugde: Hij was de laatste schaamle vreugde Die 't leven in haar handen liet. [pagina 58] [p. 58] Eén hoop doorlichtte nog haar rouw; Nog sterkte één doel haar wankier schreden: De wil, na wat ze had doorleden, Dat ze eens haar jongen weerzien wou. Ach, beter neeg ze 't hoofd en sloot Hare oogen op het licht der dagen; Want wie zal de arme moeder dragen De droeve mare van zijn dood, Diksmuide, winter 1916. Vorige Volgende