Liederen van droom en daad(1918)–August van Cauwelaert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 37] [p. 37] Vuurpijlen Als maan en sterren duiken In de' afgrond van den nacht. Gaat om ons hoofd ontluiken Een heldrer sterrenpracht. Met zwierig-lichte bogen Gereze'uit lagen schans, Treedt vóór ons wondrende oogen Bij beurt hun vlucht'ge dans. Hun spel, als vuur'ge pijlen, Lijnt door de lucht een spoor; Dan zweeft ter hoogte een wijle Hun wissel-wufte gloor. De baaierd wentelt open, De dag straalt over de' aard; De grachten staan bedropen Van wonderlijke klaart'. Daar is een rust gekomen, Beangst en onvermoed; Hoe rijzen nu de boomen Den hemel te gemoet. [pagina 38] [p. 38] De mannen speuren zwijgend, In plots herwaakte wacht; De stad staat doodsch en dreigend Op de' achtergrond van nacht. Dáár strekt de stroom, bewogen Naar vree zijn vaart dooraëmt, En dáár de arduinen bogen Van spookrig bruggeraemt'. En ver staan huize' en stallen, Verschanst en schemer-diep, Lijk puin van burcht en wallen Dat naamlooze eeuwen sliep. Kortstondig leeft de luister, 't Gesternte daalt en dooft; Weer sluit het zwaardre duister Den hemel om ons hoofd. Vorige Volgende