Liederen van droom en daad(1918)–August van Cauwelaert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 33] [p. 33] De wegen Toen zonk weer de avond om de licht-ver doofde dorpen; En uit de duistre poort van huis en schuur en stal. Uit elke hoeve, lijk verloren en verworpen, In meerschen, moer en mist en stage regenval, Langs elke harde baan, langs al de zomp'ge wegen. Naar 't dreigend Oosten waar de keur der broedren vocht, - Naar heil of ondergang, maar trotsch op hoop van zege, - Begon het haamren van hun nachtelijken tocht. De mannen togen uit, geschouderd zijde aan zijde, De' onvasten voet een ruw-besneden staf tot steun. En naar hun zware stap ging naadren of verglijden, Klonk luid- of doffer de aard van hun veelvuld'ge dreun. Loom woog ten krommen rug, en door hun spieren pijnde Aan eiken schouderriem, hun ransel en hun roer, En grootscher onder 't staal der lage helmen lijnde Hun donker beeld op d'avond, waar de storm door voer. Zij rukten voort; ten rug de regen lijk een roede, De borsten tegen 't wild gestoot des winds geweerd; Ze vochten tegen 't slijk en 't duister, norsch te moede, Bij wijl hun laagre blik naar de oosterlijn gekeerd, Waar vuur'ge pijlen, keer om keer de lucht in vaarden En 't dondren der granaten nadren strijd verried; Maar waar een poos 't geweld der hemelen bedaarde, Steeg weer ter keel het vierig brallen van een lied. [pagina 34] [p. 34] Dan: waar in'puin,verzonk de rust der roode daken En 't staal in kruin en romp den bloei der buomen schond, Daar waar granaat en bom de onveil'ge baan verbraken, Verstierven weiger woord en lied ten moeden mond; En door de onzaal'ge moer van weide- en akkerlanden Schreed de ongebaande weg nu voort ter gore gracht. Bij beurten ging de lucht van schroot en schicht ontbranden, Dan weer: om aarde en hemel hopeloos de nacht. Doch zwaarder daalde en rees de loomre stap der mannen, Alnaar door de'engen gang- hun laatste tocht begon, Lijk wie door vrees of vloek uit haard en land verbannen Zijn wrakke leven voert naar dreigend' horizon; Maar honger, doem noch dood, noch wankle moed ontstelde Hun klare wil, en 't rustig rythme van hun bloed; Ze waren van hun volk de godgewijde helden, Bewust en sterk, maar kindren in hun diepst gemoed. [pagina 35] [p. 35] Sam. De Vriendt Op schildwacht (winter 1915) Vorige Volgende