Liederen van droom en daad(1918)–August van Cauwelaert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] De dubbele kroon [pagina 21] [p. 21] Voor koning Albert Van de eerste zon begroet, en laatst van zon orablonken, Op 't helste en hoogste duin, Op driftdoorrilden rug en steigerende schonken Van strijdgedrilden ruin, Tot één gestalte in brons én beeld én ros geklonken, Op grond van grauw arduin; Daar waar de haat en storm van zee en volken brandden En baarden zwaar torment, Gelijk een baken voor wie naar uw mist'ge stranden Den koopren steven wendt; De hoop en toeverlaat, als door de lage landen De nood en de oproer rent; Daar waar uw krijgren 's vijands heir de poort verboden, Die de' oceaan bestaart, Waar op uw traag gebaar en woord de waatren vloden En golfden over de'aard, Den toom naar de'oost gekeerd en, over 't graf der dooden, De hoede van uw zwaard; Ten heil'gen wal die de oudren ,op de zee verwonnen, Met bloed, geduld en kracht, Daar heeft mijn dankbre droom uw Koningsbeeld verzonnen, In de eer van bronzen dracht, Opdat het rijze en staar naar alle horizonnen Voor ieder nieuw geslacht. [pagina 22] [p. 22] 't Geweld brak met den trots der moord'ge pantserforten De zuilen van 't gezag; 't Opstand'ge dreunen naart der nachtlijke kohorten, Met toorts en roode vlag; De brand verlicht hun vaart; de onvaste tronen storten Bij dronken hoongelach. Maar in de branding die den oogst bedreigt der dalen En rond uw grenzen slaat. Waar storm van zee noch lucht noch aarde U neer zal halen Ter eeuw'ge duinen, staat Uw ruiterbeeld en ros en door den nacht blijft stralen Het licht van uw gelaat. Vorige Volgende