Liederen van droom en daad(1918)–August van Cauwelaert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 6] [p. 6] Karel Cogghe. de man die de overstrooming van den IJzer leidde, door Stephan de Vriendt [pagina 9] [p. 9] Voor M. Deze Liederen van Droom en Daad [pagina 11] [p. 11] Liederen eener lente [pagina 13] [p. 13] I Dit is geluk: als ge al uw dagen In schoonen deemoed achter schijn Van schaamle vreugde hebt gedragen Den kommer van verholen pijn; Wanneer ge moede en moedloos jaren Gelijk een blinde dolend zijt En plots uw leven voelt verklaren Tot liefde's rust'ge zekerheid, En zonder minste bitterheden Of weemoed van herinnering. Uit vreemden toover zijt getreden, Die om uw vroeger dagen hing. Dit is geluk: als gij, - ter haven Geland van eenzaam-verren tocht, - Met onweerhouden overgave, Opeens een vrouw beminnen mocht; Wanneer ge in haren schoot, bewogen, Uw kracht'ge handen rusten liet, En door uw traangeloken oogen Haar oogen zachtjes schreien ziet; [pagina 14] [p. 14] Wanneer ge weerloos 't hoofd moogt hangen En streelen laten lijk een kind, En voelt hoe veilig ze uw verlangen Met teerheid van haar armen bindt. [pagina 15] [p. 15] II Hoe sta 'k in 't wislend licht der zonne, In ondergang en dageraad, En keer naar alle horizonnen De hooge rust van mijn gelaat. Ik ken den koppigen beet der zorgen Om wat onzeekre Hand bereidt, Maar 'k weet het werk, dat eiken morgen Mijn dag tot rijker waarde wijdt. Ik weet: toen gij me 't voorhoofd merkte Met eed van lippen, traag en stil, Dat ongekende krachten sterkten De kracht van mijn bewusten wil. En 'k weet hoe bij elk avondzwijgen, Terwijl uw hand de spijzen deelt, Uw lach, die naar mijn mond komt nijgen De moeheid van mijn hoofd vereêlt. [pagina 16] [p. 16] III Daar staat een beedlaar voor uw deure, Die moede en verre reis verraadt; Kom hem met zoete woorden beuren Vòòr hem de laatste kracht ontgaat. Hij klopt met ongeduld'ge handen En smeekt, wat stilte wedersmeekt; Doe open eer door de avondlanden De wanhoop van zijn kreten breekt; Eer hij zijn eigen hart gaat haten, Omdat het zòòveel heeft bemind, Of 't plots, gebroken en verlaten, Beschreien gaat gelijk een kind; Eer hij zijn fijngevoeligst denken Gaat martlen met verbeten spijt, Eer hij zijn koorts'gen mond gaat drenken Met spot van eigen bitterheid; Eer hij zijn moede en dwalende oogen Van alle laatre liefde keert, En zoekt in bittre vrouwenlogen Te dooven smart van zielsbegeert'. [pagina 17] [p. 17] Doe open vòòr hem wrok doorgriefde En jaagt door dreigende' avond voort. Hier staat de bedelaar der liefde Die hunkert naar uw noodend woord. [pagina 18] [p. 18] IV Laat me in 't licht van uw genade Treden lijk een dolend kind, Waar ik langs verdwaalde paden Eindelijk uw woning vind. Open mild uw liefderijken Voor een hart dat zoekt en lijdt; Wil me traag uw lippen reiken Zonder rouw of stil verwijt. Laat me uw adem voelen mogen Eiken avond om mijn haar; Laat de zegen van uw oogen Rusten op mijn oogenpaar. Temper 't licht: ons woorden rijzen Rijker in de schemering; Zacht zal voor ons blikken deizen Weemoed van herinnering. Laat de weelde van deze uren -, Droomdoorzongen werldijkheid -, Om ons beider hoofden duren Tot de late nacht ons scheidt. Vorige Volgende