| |
| |
| |
XLIX Niets kan de zielen scheiden.
Prent
Op een houten tafel ligt een kompas schuin gekanteld waardoor de binnenkant zichtbaar is. Het deksel rust tegen de rand van het kompas. Vanuit het open venster komt een wolkenhand die onder tafel verdwijnt. De tafel met het kompas staat op een tegelvloer; rechts, voor een deel over een sokkel, een neerhangende draperie of een raamgordijn.Ga naar eind1 Op de achtergrond waarschijnlijk de zee.
Gesigneerd rechtsonder: js.
Afmeting: 12,3 × 12,3 cm.
| |
XLIX.A.1
2 |
al: alles |
3 |
even staegh: voortdurend |
4 |
seylsteen: magneetijzersteen (magneet). Vgl. W. Jansz. Blaeu in zijn Tweevoudigh onderwijs van de hemelsche en aerdsche globen: ‘De schepen, gestiert wordende nae 't wysen der compasnaelde (die, door de kracht der Zeylsteen, altyt het noorden aensiet) op een zeeckere streeck.’ Ed. Amsterdam 1638, 155, in de paragraaf ‘Van de Zeylstreecken en haer gebruyck in de zeevaert’. Vgl. verder de volgende regel, de commentaar, en noot 22. |
5 |
de noortsche key: Een andere benaming voor de magneetijzersteen (en dus een synoniem voor zeilsteen). De kei, ook wel als noordsteen aangeduid, wordt kennelijk zo genoemd omdat de windroos in het kompas, zoals Willem Meerman het uitdrukt, ‘altijdt draeit of staet met de lelye naer het Noorden door behulp van eene naelde, die daer aen vast, en aen een zeilsteen gestreken is.’ Zie: Comoedia vetus of bootsmans praatje. Amsterdam 1718, ‘Naem-lyst’ [h3v]. Vgl. ook het citaat uit Blaeu, aangehaald in de vorige annotatie. |
|
verscheyden: gescheiden, afgezonderd |
7 |
het yser ... leyden: de stalen magneetnaald naar een bepaald punt te laten draaien |
5-7 |
Bij deze versregels sluit de prent aan: verondersteld wordt dat de wolkenhand de magneetsteen - die de kompasnaald beïnvloedt - vasthoudt. |
8 |
verreyst: zich op reis begeeft, wegreist |
| |
XLIX.A.2
Niets kan de zielen scheiden.
Zodra het staal door een magneet wordt aangeraakt (ook al scheidt een schot beide)
dan wendt de naald zich in de richting van de hem aantrekkende steen.
Zodra Cupido mij eenmaal zijn verleidelijke gif aangewreven heeft,
| |
| |
Phyllis, word ik geheel door een onzichtbare lijm meegetrokken.
5[regelnummer]
Niet de zee, de bergen, of grote afstanden kunnen ons scheiden, want mijn hart is met jouw lichaam verbonden.
Een minnaar is altijd op reis. Mijn hart is door alles heen bij jou,
en als jij weg bent, is het ook weg; waar jij verblijft, verblijft het ook.
| |
XLIX.A.3
De geliefde, de ziel voor de minnaar.Ga naar eind2
Wanneer het staal de levende kracht van de magneet heeft overgenomen, wordt het permanent door dat zachte lokmiddel aangetrokken. Sinds mijn hart zich aan jouw liefde heeft gewreven, Margot, ben je, waar je ook gaat, bij me in de buurt.Ga naar eind3
| |
XLIX.A.4.a
Lucretius, De rerum natura, IV, 1061-1062.
‘En is wat gij liefhebt afwezig, dan staat er het beeld van
toch u voor ogen, de lieflijke naam waart rond om uw oren.’ Ga naar eind4
| |
XLIX.A.4.b
Vergilius, in boek vier van Aeneis, sprekend over Dido en Aeneas.
‘De afwezige hoort zij en ziet zij.’Ga naar eind5
| |
XLIX.A.4.c
Erasmus, Apophthegmata (‘Cato’), V, XLII.Ga naar eind6
Cato zei dat de ziel van een minnaar in het lichaam van een ander leeft, waarmee men het ook vandaag de dag roerend eens is. De ziel wil liever zijn waar hij liefheeft, dan waar hij leeft.
| |
XLIX.B.1
motto |
verweckt: opgewekt, in beweging gezet |
1 |
ghetogen: getrokken |
3 |
schutsel: afscheiding |
4 |
Noch: Toch |
|
baert: brengt voort, openbaart |
5 |
decken: bedekken |
7 |
drilt: trilt, beeft; dat hij geen zielerust heeft. Ook Dionysius Spranckhuysen gebruikte dit werkwoord met betrekking tot de kompasnaald: Opuscula practica, ofte Alle de stichtelijke werken. Franeker 1658, ii ‘Van blyschap’, 21: ‘Gelijck de Naelde van een Compas altijdt trilt en beeft, tot dat sy komt te slaan tegen 't Noorden [...] Alsoo ist, dat oock ons herte tot het ander loopt [...] tot al eer dat het gekomen is tot Christum.’ |
| |
XLIX.B.2
Onbewogen wordt zij bewogen.
Zodra het staal aangeraakt is door een magneet (ook al scheidt
een schot beide), wendt het zich steeds in die richting.
Ik geef het toe, het geweten is geen God en heeft geen goddelijke macht,
toch is een deel van de hemelse Geest erin aanwezig.
5[regelnummer]
Ook al houdt iemand hem een tijdje in diepe duisternis verborgen,
toch kan niemand hem helemaal wegnemen.
| |
| |
Ons hart is het staal, de goddelijke macht de magneet:
de geest kan niet op zijn plaats blijven als God hem drijft.
| |
XLIX.B.3
Bedekken helpt niet.
De magneet is God, het staal is ons geweten dat niet God is, maar het zaad van de hemel.Ga naar eind7 Probeer, wie wil, zijn gang voor enige tijd te verhinderen: God trekt het toch aan, dwars door alle belemmeringen heen.
| |
XLIX.B.4.a
Tertullianus, De anima, 41.
Het geweten kan overschaduwd worden, omdat het niet God is, het kan niet uitgeblust worden, omdat het van God stamt.Ga naar eind8
| |
XLIX.B.4.b
[Moet zijn:] Seneca, Epistulae morales, XLIII, 4-5.
‘Welk nut heeft het zich te verbergen en zich buiten de blik en het gehoor van de mensen te houden? Een goed geweten roept de massa tot getuige, een slecht geweten is ook in de eenzaamheid angstig.’Ga naar eind9
| |
XLIX.B.5
Onbewogen wordt zij bewogen.
Wat is dit voor vreemds? De zondaar weet dat door hem in de eenzaamheid, zonder getuigen, tegen een persoon die alleen was, een misdaad is begaan; hij weet dat het lijk van de door hem gedode man diep in de grond is begraven; hij weet dat zijn gedachten door veel sluiers van veinzerijGa naar eind10 aan de ogen van mensen onttrokken blijven, en zie, toch siddert hij, is hij benauwd en verbleekt hij, en zijn geweten knaagt aan zijn angstige ziel.Ga naar eind11 Vanwaar komt dit? Van God, zeg ik, van God komt het, aan wie het eigen is obstakels weg te nemen en in de geest emoties in beweging te zetten. Uitstekend zegt de keizer in het laatste hoofdstuk bij de Juliaanse wet over majesteitsschennis: ‘Vanaf het moment dat iemand een erg misdadig plan opgevat heeft, vanaf dat moment wordt hij op de één of andere manier
door zijn eigen geweten gestraft.’Ga naar eind12
Meteen ziet hij in zijn dromen de tempel
en de altaren van de god, die hij gekrenkt heeft,
‘Een slecht geweten is soms buiten gevaar, maar nooit veilig’, zegt Seneca.Ga naar eind14 God is aanwezig bij, ja zelfs aanwezig in niet alleen de daden van de mens maar ook in zijn gedachten, en zoals een munt de erin geslagen beeltenis van de keizer draagt, zo draagt een mens die van God. En deze beeltenis licht, zo ergens, dan toch zeker in het geweten van de mens zo veel mogelijk op.
Zie de ziel en de geest! De goden spreken er 's nachts mee.Ga naar eind15
| |
XLIX.B.6
1 |
seltsaem: wonderlijk |
|
misdadighe: misdadiger |
2 |
rabauwerie: gewetenloze streek |
3 |
by hem: door hem |
5 |
gheset: begraven |
| |
| |
|
besloten boesem: gesloten hart |
6 |
t'elcken: voortdurend |
7 |
ruysschen ... bladt: Vgl. de verschrikte Ongerechtigheid die op de vlucht slaat bij het ritselen van stro, evenals de Wroeging die bevreesd is bij het suizen van de wind; in: Ripa's Iconologia (1644, 367a en 12a). |
|
innerste: binnenste |
8 |
grondelijck: diepgaand, ingrijpend |
11 |
rontsomme te keeren: binnenstebuiten te keren (vgl. wnt xiii, 1106, 8) |
12 |
Iustinianus: Zie noot 12. |
13 |
schelmstuck: gemene streek |
19 |
Seneca: Zie noot 14. |
20 |
vrymoedich: op zijn gemak, zonder angst; of: vrij in het uiten van zijn gevoelens |
|
handel: handelingen |
21 |
princen: vorsten |
23 |
alleen vertreckt: zich afzondert (wnt xx, ii, 1208-1209, iii, 10) |
23-26 |
Dit versje over de schuldbewuste woeler doet denken aan een van de strofen in Bredero's lied ‘Wat dat de wereld is’: |
Gestreckt en uytgespreyt,
En rust met lijf en leden:
Dan plaeght my aldermeest
De quellingh van mijn Geest
Met beulsche wredicheden.
|
Zie: Boertigh, amoreus, en aendachtigh groot lied-boeck. Ed. G. Stuiveling. Culemborg 1975, 524-526, i.h.b. 525, r. 37-42. |
| |
XLIX.C.1
1 |
bedeckte: verborgen |
2 |
onder een verplicht: met elkaar verbonden |
|
over hant gebonden: over en weer verbonden (vgl. wnt v, 1832, i, i, f) |
3 |
gheest: hier: (magnetische) kracht. Vgl. r. 8 waar de geest gelijkstaat aan de menselijke ziel; verder wnt iv, 720, 2 en 722, c. |
6 |
gheseghen: gedaald |
7 |
slot: afsluiting |
8 |
Vgl. Zacharia 12:1, ‘De Heere spreekt, Die de hemel uitbreidt, en de aarde grondvest, en de geest des mensen in zijn binnenste formeert.’ Verder: Openbaring 1:8; 21:6 en 22:13, ‘Ik ben het Begin en het Einde.’ P. King zag in deze regels een ‘duidelijke predestinatieleer’. Zie: ‘Vondel en de emblematiek.’ In: Jetzt kehr Ich an den Rhein. Een opstellenbundel bij Vondels 400ste verjaardag. Red. H. Vekeman e.a. Köln 1987, 174-193, i.h.b. 185. |
| |
XLIX.C.2
Alles is voor de geest toegankelijk.
Zodra de magneet eenmaal zijn kracht uitoefent op het staal,
beweegt het zich steeds samen met de magneet die het aantrekt:
als er hout tussen gelegd wordt, weerhoudt dit het metaal er niet van
zich naar de richting van de hem aantrekkende steen te wenden.
5[regelnummer]
Wanneer eenmaal de van God vervulde mensen vanuit de hemel gedreven
worden en in hun hart het beeld van Christus dragen,
| |
| |
dan komen zij, ook al gaat de duivel met zijn grote muil in de weg staan,
in beweging, omdat God hun vrome hart beweegt.
| |
XLIX.C.3
[Thans:] Romeinen 8:35, Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus.
De kompasnaald, gestreken door de magneet, draait mee met haar magneetsteen, hoewel zij er ver van verwijderd is en een gevangenis haar omsluit. Wie door God is aangeraakt en het geloof in het hart draagt, verlaat de deugd niet, noch bij pijn, noch bij verdriet.
| |
XLIX.C.4
Tertullianus, Ad martyras, II, 9-10.
Ofschoon het lichaam opgesloten wordt en ofschoon het vlees wordt vastgehouden in een kerker, ligt voor de geest alles open. Om met de geest te zwerven, te wandelen in de geest, moet u zich geen schaduwrijke renbanen en lange gaanderijen voorstellen, maar die weg die naar God voert. Telkens wanneer u die in de geest afwandelt, zult u niet in de kerker zijn. Het gebeente voelt in de zenuwen niets als het gemoed in de hemel is. Het gemoed draagt de gehele mens met zich mee en brengt hem waar hij wil.Ga naar eind16
| |
XLIX.C.5
Alles is voor de geest toegankelijk.
De ziel (ook al is zij ingesloten in het tuchthuis van het lichaam, ook al is zij dagelijks omgeven door een uiteenlopende aandrang van stormen in de maalstroom van deze wereld) wordt nooit zozeer door het lichaam bedekt, of er kruipt soms een straaltje van het eeuwige geluk binnen, ja breekt zelfs binnen. Stellig is de ziel waarin Gods beeltenis gedrukt is, een gelijkenisGa naar eind17 en een beeld van de eeuwigheid, want de duidelijke uitspraken in het goddelijk Woord bewijzen onomstotelijk dat die eeuwige en nimmer aflatende hemelse vreugde ons zelfs in dit nietige lichaam kan, ja zelfs moet aanraken.Ga naar eind18 Want ieder die de beloning van het eeuwige heil verlangt, moet de eerste stap zelfs hier al nemen en zelfs al in dit leven uit het vuil van de zonde naar de zuiverheid van de ziel, de vernieuwing van het leven, de verzoening met God en de vrede des harten overgaan.Ga naar eind19 ‘Want wie deel heeft in de eerste opstanding (zoals Johannes in Openbaring 20:4 zegt), over deze heeft de tweede dood geen macht.’Ga naar eind20 ‘Heden’, zegt Christus tegen Zacheus, ‘is aan dit huis zaligheid geschied.’Ga naar eind21 Gelukkig u, Zacheus, aan wie de Heiland van aangezicht tot aangezicht het heil heeft verzekerd! Gelukkig allen aan wier geest de Geest van Christus hetzelfde zegt.
| |
XLIX.C.6
1 |
kercker deses lichaems: Volgens een in oorsprong platonische traditie wordt het lichaam vaak als een kerker van de ziel voorgesteld. Vgl. wnt vii, i, 2316 en verder xxi.c.1.b, r. 5. Ook Calvijn gebruikt het beeld: Institutio, iii, ix, 4. Een voorbeeld in de emblematiek is te vinden in Herman Hugo, Pia desideria. Antwerpen 1624, iii, 350, nr. xxxx (later in het Nederlands bewerkt door Justus de Harduwijn). Hij verbond er Psalm 142:8 aan: ‘Voor mijn ziel uit de gevangenis’. Zie voor een andere parallel bij Hugo ook de commentaar. |
5 |
beelde: Voor de bijbelse aanduiding dat de mens geschapen is naar Gods beeld en gelijkenis: Genesis 1:27 en 9:6. Vgl. ook Calvijn, Institutio, i, xv, 3. |
6 |
af-beeldt: afbeelding, voorstelling |
| |
| |
7 |
welstant: gelukzaligheid. Ripa ziet de gemoedsrust als een ‘welstant’ ter aanduiding van gelukzaligheid (1644, 152a). |
9 |
ghenoechsaem: voldoende, overtuigend |
9-10 |
de selve: Nl. de eeuwighe welstant, r. 7. |
11-14 |
rysende ... ghewisse: Vgl. onder andere Psalm 41:3 en Hebreeën 10:22, ‘Zo laat ons dan toegaan met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, onze harten gereinigd zijnde van het kwaad geweten [...].’ Zie eveneens 1 Johannes 2:2 en 4:10. |
14 |
ghewisse: geweten |
15 |
Iohannes: Zie noot 20. |
16 |
in desen: over hem |
17 |
tot Sachaeum: tegen Zacheus, zie noot 21 |
18 |
de ... waerheydt: Christus (vgl. onder andere Johannes 14:6) |
|
selfs: zelf |
| |
Commentaar
Een kompas is een instrument waarmee men de richting van het magnetische noorden kan vinden. Het bestaat uit een houten of koperen doos, ook wel ketel genaamd, met deksel. In het midden van de ketel is vertikaal een puntig toelopende pen, de kompaspen, geplaatst. Hierop rust de kompasroos. De roos bestaat uit een ronde papieren schijf met op de bovenzijde de tweeëndertig kompasstreken (windrichtingen) gedrukt; deze roos is gemonteerd op karton of mica. In het midden ervan is een dop, die meestal een hol stukje agaat bevat, terwijl aan de onderzijde van noord naar zuid de kompasnaald is bevestigd. Deze bestaat uit een plat stuk ijzer met in het midden een gat; daar doorheen rust de roos op de kompaspen. Een scherpe kompaspen en een harde agate dop zorgen ervoor dat de kompasroos met minimale wrijving snel de noord-zuid richting kan aannemen. Op Cats' prent is de roos duidelijk te onderscheiden. De kompasnaald werd gemagnetiseerd door hem met een stuk natuurlijk magneetsteen (zeilstein genaamd) te bestrijken.Ga naar eind22
De studie naar het magnetisme, in de zestiende eeuw gestimuleerd door de snel groeiende behoefte aan kennis daaromtrent binnen de zeevaart, bereikte haar toppunt in De magnete van William Gilbert. Dit overzichtswerk werd in 1600 gepubliceerd.Ga naar eind23 Toespelingen op het magnetisme in de renaissancepoëzie blijven niet uit: het verschijnsel biedt dé metafoor om de onontkoombare en raadselachtige krachten die het hart binden tot uitdrukking te brengen, ongeacht of dit nu de liefde voor een vrouw, de liefde tot God of - voor de neoplatonisten - de liefde als leidend principe voor het gehele universum betreft. De analogie tussen magnetisme en liefde, waarover Cats in zijn onderschriften dicht, kan dan ook met recht topisch worden genoemd; de traditionele nautische context ontbreekt er evenmin. Bij Cats dienen het kompas en de magneet allereerst als beeld voor de minnaar en zijn geliefde: zijn hart zal altijd naar haar blijven trekken, waar het meisje ook heen zal gaan. Verliefde zielen zijn immers nooit van elkaar te scheiden.Ga naar eind24
Veranderingen in de wetenschappelijke kennis over het onderwerp gaan gepaard met wijzingen binnen de poëzie. Samengevat komt het erop neer dat, met name in de zestiende eeuw, het begrip aantrekking (attractio) nog centraal staat, geprojecteerd in de poolster, waarmee in de liefdeslyriek de geliefde wordt
| |
| |
vergeleken (zie de hieronder vermelde voorbeelden uit Vaenius en Hooft). In de poëzie van wat later datum wordt de ster in de magnetische beeldspraak niet meer genoemd: aandacht krijgt nu niet alleen de pool die trekt, maar ook de naald (het symbool voor het hart of de ziel) die ronddraait en positie kiest. De werking tussen enerzijds de zeilsteen en anderzijds de kompasnaald wordt nadrukkelijk als wederzijds omschreven. Deze verwijzing naar de kracht die aan twee kanten werkt, komt overeen met Gilberts theorie van het samenkomen (coitio): ‘“Attraction” suggests a one-way force only, and Gilbert prefers to see magnetism as a “mutual” force, present both in the North pole and in the needle, in the magnet and in iron.’Ga naar eind25
Het ziet ernaar uit dat Cats van deze verschuiving in het gebruik van de metafoor op de hoogte was en daarmee is hij, vergeleken met de Engelse dichters, een vroege representant.Ga naar eind26 In zijn maatschappelijke, maar vooral godsdienstige onderschrift komt de onderlinge betrokkenheid tot uitdrukking:
De seylsteen en het stael zijn op bedekte gronden
Zijn onder een verplicht en over hant gebonden.
Ook de ingeboren kracht tot draaien of sturen (verticitas of virtus convertens), beschouwd als derde werking van een magnetisch lichaam, vindt men in de religieuze afdeling terug. De deels doelloze activiteiten van de mens staan dan in contrast met de standvastige richting die God kan geven en waarvan Hij verlangt dat die wordt gevolgd. De christen kan de ijdelheid van de wereldse geneugten verlaten en zich vastbesloten wenden naar of richten tot God, zijn oorsprong. In dit geval dient de magnetische beeldspraak om de onophoudelijke behoefte tot eenheid met God te beklemtonen. Waar het Cats in zijn uitleg om gaat is de interactie, de onderlinge betrokkenheid. Het ondergaan van die eenheid leidt er ten slotte toe dat de mens reeds op aarde de hemelse gelukzaligheid deelachtig kan worden.
Joannes Sambucus had de beeldspraak van het kompas al eerder verchristelijkt in de in 1564 verschenen verzameling Emblemata, onder het motto ‘Mens immota manet’. Sambucus beeldt op de prent een geknielde man af met gevouwen handen en spreekt in het bijschrift de wens uit het hart op God gericht te kunnen houden. Zoals het dorstige hert naar zijn bron (te zien op de achtergrond), verlangt de ziel naar God (afb. 49.1). De Nederlandse vertaling volgt Sambucus' Latijn op de voet:
T'herte blijft onberuerlick.
Men seyt dat den Magneet yser en stael doet ruren,
En de schippers op den rechten wech can stieren,
Want hy altijt na den Polus trect van naturen,
Dies hy gebruyct wort in diversche manieren.
O waer ons hert altijt oock sonder vieren
Ghevesticht inden Hemel om dien t'aenschouwen,
So en sout door tegenspoet menigertieren
Niet beroert worden noch eenichsins verflauwen.
O Christe verleent ons peys en vrede vol trouwen [...]
| |
| |
Ook één van de prenten, die de jezuïet Herman Hugo in zijn Pia desideria heeft opgenomen, sluit bij deze wijze van voorstellen aan. Te zien is hoe een meisje (de menselijke ziel) naar het gelaat van een jongetje (het Christuskind) kijkt. Het kompas dat zij vasthoudt, wijst naar Christus, en de naald - evenals de zonnebloem - richt zich naar de stralende zon. De parallel is dat zoals de zonnebloem zich altijd wendt naar de zon, de ziel zich voortdurend op Christus richt (afb. 49.2).Ga naar eind28 Eenzelfde strekking is eveneens te vinden in Diego de Saavreda Fajardo's Idea principis christiano-politici, centum symbolis expressa, onder het motto ‘Immobilis ad immobile numen’; de kort erop verschenen Nederlandse vertaling had als opschrift ‘Ombeweechelijck [sic] na d'onbeweechelijcke Godtheyt’ (afb. 49.3).Ga naar eind29
Als opstap naar deze godsdienstige interpretatie heeft Cats in zijn tweede toepassing aangegeven dat een zondige mens nog zo kan proberen zijn slechte geweten in eenzaamheid te verbergen, maar dat dit geen enkele zin heeft. God kent ieder die schuld draagt en laat dat ook voelen. Nooit kan het geweten de kracht van de goddelijke macht ontgaan.
Cats' embleemprent, waarop het object gedetailleerd in beeld is gebracht, vertoont sterke gelijkenis met een pictura in Roemer Visschers Sinnepoppen. Het motto luidt ‘Sans autre guide’ (afb. 49.4). Visscher noemt het kompas het ‘principael fondament van de Zeevaert, jae alleen het eenige middel dat God den mensche gheopenbaert en gegeven heeft om de zee te bouwen [...]; sonder Compas soudemen in stadige dolinge gins en weder swerven.’ In het latere bijschrift van Visschers dochter Anna krijgt de duiding een strikt religieus karakter:
O Christus! waer Compas, de Vroome veyligh varen
In twee andere gevallen, beide vóór Cats en afkomstig uit de liefdesemblematiek, is het kompas opgenomen in een context waarbij niet de magneetsteen maar nog de poolster de magnetische kracht bepaalt. Op één van de prenten die Otto Vaenius in zijn Amorum emblemata (1608) opnam, staat Cupdio met een kwadrant in zijn hand voor een jongedame. Op de tafel naast hen ligt een kompas en in de lucht straalt een ster. De bijschriften vermelden dat het oog van de geliefde tegenover de minnaar eenzelfde aantrekkingskracht bezit als het kompas ten opzichte van de noordster; de pointe van het Franse onderschrift geeft aan dat niet valt te ontkomen aan wat de hemel voorschrijft. Ditzelfde motief van de aantrekkingskracht verwerkte P.C. Hooft kort daarop in zijn Emblemata amatoria, opnieuw met het kompas en de ster als dragers van het embleem.
Een directe afhankelijkheid van Paolo Giovio is zowel bij Hooft als bij Cats niet uitgesloten. De Italiaan gaf immers in het devies ‘Aspicit unam’, opgenomen in Dialogo dell' imprese militari et amorose, aan het beeld van het kompas (‘bussolo’) dat zich op de poolster richt, reeds deze amoureuze duiding (afb. 49.5).Ga naar eind31 In 1584 beeldde ook Girolamo Ruscelli in Le imprese illustri een kompas af, en wel in het devies van Don Garzia di Toledo. Onder het motto ‘Nunca oltra’ staat onder meer te lezen hoe het ‘Bussolo da navigare’ de aantrekkingskracht van de enige, aanbeden, vrouw symboliseert.Ga naar eind32 Twee jaar later komt het kompas nogmaals voor in Camillo Camilli's Imprese illustri di diversi, nu in het
| |
| |
devies van Bernardino Baldini. Hier heeft het betrekking op diens deugdzaamheid als christen.Ga naar eind33
Korte tijd na de uitgave van Silenus, publiceert Zacharias Heyns in zijn Emblemata, met als motto ‘Viva fides salvificat’ (Levend geloof maakt zalig), eveneens een kompas-embleem, dat mogelijk teruggaat op dit van Cats.Ga naar eind34
| |
Bewerking en navolging
Amoris divini et humani antipathia 1629, ii, xxxvi. |
Homburg 1642, lxxiv. |
[Van Offelen] 1695, nr. 10.12 (‘Onbeweeglyk na d'onbeweglyke [sic] Godheyd’). Vgl. De Saavreda Fajardo, genoemd in de commentaar. |
| |
Literatuur
Emblemata 1967, 1472-1474. |
Van Es 1977, 40-43. |
|
-
eind1
- Vgl. voor dit weggeslagen gordijn, dat bedoeld kan zijn als trompe l'oeil, eveneens de embleemprenten ix, xiii en xliii.
-
eind2
- Vgl. ook XLI.A.1, r. 8 en de annotatie aldaar.
-
eind3
- Figuurlijk betekent ‘zich aan iemand wrijven’: het met iemand aanleggen. Vgl. voor de vorm vais, gebruikt voor de tweede persoon, ook xxxiv.c.3, r. 2.
-
eind4
- Vert. Timmerman 1984, 162. Cats heeft absit en aures, Lucretius ‘abest’ en ‘auris’.
-
eind5
- Bedoeld is Aeneis, iv, 83. Vert. Schwartz 1989, 60.
-
eind6
-
Opera omnia. Ed. Clericus 1703, IV, 262 F. Precies zo geciteerd door Langius (98 A) o.v.n. Plutarchus, waarmee hij doelde op Vitae (‘Cato Maior’), IX, 5 (341): ‘Του̑ δ᾽ ἐρω̑ντος ἔλεγε τὴν ψυχὴν ἐν ἀλλοτρίῳ σώματι ζη̑ν’ (Hij zei dat bij de verliefde de ziel in het lichaam van een ander woonde). Zie in verband met deze uitspraak ook embleem I.A.4.b.
-
eind8
-
Opera. Ed. A. Reifferscheid en G. Wissowa. Praga etc. 1890, i, 368, r. 21 (csel xx). Cats heeft adumbrari, Tertullianus ‘obumbrari’. Vgl. Tertullianus, Over de ziel. Vert. H.U. Meyboom. Leiden 1930, 87.
-
eind9
- Vert. Verhoeven 1980, 113. Ook aangehaald door Langius (255 a).
-
eind10
- Vgl. voor de woorden ‘multis simulationum involucris’ het citaat uit Cicero, Epistulae ad Quintum fratrem, i, i, v (15), aangehaald in embleem xxxv.b.5.
-
eind11
- Vgl. ook Seneca, Epistulae morales, xxvii, 2 en xcvii, 16: ‘Quemadmodum scelera etiam si non sint deprehensa cum fierint, sollicitudo non cum ipsis abit [...]’; en ‘Ideo numquam fides latendi fit etiam latentibus, quia coarguit illos conscientia et ipsos sibi ostendit.’ In de vertaling van Verhoeven 1980, 82 en 379: ‘Zoals bij misdaden, ook wanneer ze niet ontdekt zijn op het moment waarop ze gepleegd worden, de onrust niet voorbij is als de daad zelf verricht is [...]’; en ‘Daarom hebben mensen die hun misdaden verborgen weten te houden nooit de zekerheid dat die verborgen zullen blijven: hun geweten blijft hen beschuldigen en met zich zelf confronteren.’ Ripa beschreef hoe een worm of slang knaagt aan het hart van iemand met een slecht geweten (Ripa 1644, 167b en 478b).
-
eind12
-
Corpus iuris civilis. Codex Iustinianus (‘Ad legem Iuliam Maiestatis’), viii, 6, 2. Ed. Krueger 1877, 374. Justinianus zette de hervorming van de staat voort en liet Tribonianus en Theofilos de wetten, die sinds Hadrianus waren uitgevaardigd, herzien en rangschikken in de Codex Iustinianus (in 528-529 en 534). Verder zorgde hij voor een uitgave van de Institutiones, een handboek voor studie in de rechten, een geheel dat later het Corpus iuris civilis, de grondslag voor de studie van het recht zou vormen. Zie over hem o.a. P. Collinet, La genese du Digeste, du Code et des Institutes de Justinien. Paris 1952 en B. Rubin, Das Zeitalter Justinianus. Berlin 1960.
-
eind13
- Juvenalis, Saturae, xiii, 219-221. Cats heeft urget, Juvenalis ‘urguet’. Iets ervoor dichtte Juvenalis:
dat iemand met een boos en slecht geweten
zijn straf ontgaat, gefolterd als hij wordt
door een verborgen zweep waarmee zijn ziel
hem almaar geselend onhoorbaar slaat? [...]
Eeuwig vervuld van angst [...].’
Regel 192-196 en 211. Vert. d'Hane-Scheltema 1984, 171-172. Cats heeft het aangehaalde citaat waarschijnlijk ontleend aan Langius (254 a), die de hele passage eveneens gaf.
-
eind14
- Seneca, Epistulae morales, cv, 8: ‘Tutum aliqua res in mala conscientia praestat, nulla securum.’ Het citaat wordt ook aangehaald door Langius (255 a). Vgl. verder ook: Epistulae morales, xcvii, 15: ‘Mala facinora conscientia flagellari et plurimum illi tormentorum esse eo, quod perpetua illam sollicitudo urget ac verberat, quod sponsoribus securitatis suae non potest credere [...] Hoc [...] argumentum est [...] quod nulli non etiam inter tuta timor est.’ Vert. Verhoeven 1980, 378: ‘[Ik ben het ermee eens dat] slechte daden door het geweten gestraft worden en dat het voor het geweten een enorme kwelling betekent steeds door onrust opgejaagd en geteisterd te worden en op geen enkele garantie voor zijn veiligheid te kunnen rekenen. Want [...] dit bewijst nu [...] dat niemand, ook al lijkt hij helemaal veilig, vrij is van vrees.’
-
eind15
- Het is een hexameter, wat erop kan wijzen dat het een citaat is. Maar het zou ook een eigen bedenksel van Cats kunnen zijn, naar aanleiding van het vervolg bij Juvenalis (die hij zojuist citeerde, zie noot 13):
humana turbat pavidum cogitque fateri.
Saturae, xiii, 221-222. Vert. d'Hane-Scheltema 1984, 172:
als van een god en groter dan normaal
dwingt hem doodsbang de waarheid uit te spreken.
Vgl. ook het Nederlandse gedichtje in b.6, r. 23-26.
-
eind16
-
Opera. Ed. V. Bulhart. Wien 1957, iv, 3-4, r. 38-44 (csel lxxvi). Vgl. Tertullianus, Aan de martelaren. Vert. H.U. Meyboom. Leiden 1929, 268. Ook aangehaald door Langius (784 b). Cats heeft Quoties, toties en vult, terwijl Tertullianus en Langius ‘Quotiens’, ‘totiens’ en ‘velit’ hebben.
-
eind17
- Mogelijk een toespeling op Bernardus, Meditationes piisimae, de cognitione humanae conditionis, iii, 7 (322): ‘O anima, Dei insignita imagine, decorata similitudine [...]’ (O ziel, getekend naar het beeld van God, getooid naar Zijn gelijkenis). In: Opera, iii. Paris 1854, 489 c (pl clxxxiv). Ook aangehaald door Langius (106 b).
-
eind18
- Vgl. 1 Corinthiërs 15:49, ‘En gelijk wij het beeld van de aardse [mens] gedragen hebben, alzo zullen wij ook het beeld van de hemelse dragen’ en 2 Corinthiërs 4:11, ‘Want wij, die leven, worden altijd in de dood overgegeven om Jezus' wil; opdat ook het leven van Jezus in ons sterfelijk vlees zou geopenbaard worden.’ Verder: Kolossensen 3:4-5.
-
eind19
- Vgl. Romeinen 6:22, ‘Maar nu, van de zonde vrijgemaakt zijnde, en Gode dienstbaar gemaakt zijnde, hebt gij uw vrucht tot heiligmaking, en het
einde het eeuwig leven.’
-
eind20
- [Moet zijn:] Openbaring 20:6. In het Nederlandse proza staat het goed.
-
eind21
-
Quia ... est, Lucas 19:9. Zacheus is een overste der tollenaren. Hij nodigde Christus bij zich aan huis, zag het kwalijke van hoe hij mensen uitbuitte en kwam tot inkeer.
-
eind22
- Vgl. A. Metius die uitgebreid spreekt over het gebruik van het kompas in ‘Clare ende grondelijcke onderwijsinghe der princepaler puncten des zeevaerts. Aengaende eenighe instrumenten, die om in zee te gebruycken, de bequaemste zijn’, opgenomen in het derde deel van Astronomische ende geographische onderwysinghe ... Franeker 1632, 143 ev. (ed. princ. Franeker 1614). Om ervoor te zorgen dat het kompas goed naar het noorden zal trekken, moet het deugdelijk geconstrueerd zijn en moet de naald op de juiste wijze bestreken zijn met magneetsteen. J. Keuning citeerde de stuurman Jan Dirrecksen Jolinck die zei dat de kompassen ‘wel perfect gemaect ende met eene goeden steen gestreecken worden.’ In: Petrus Plancius. Theoloog en geograaf 1552-1622. Amsterdam 1946, 121-127; citaat 121. Het noorden wordt veelal door een Franse lelie op de roos aangegeven en
meer dan eens graveerde de kompasmaker zijn naam rond het midden van de roos. Met dank aan W.F.J. Mörzer Bruyns, conservator zeevaartkunde aan het Nederlands scheepvaartmuseum te Amsterdam.
Ook Vondel bracht in Het lof der zeevaart (1623) her kompas en de magneet, de ‘aentreckelijcken steen’, ter sprake. Zie Spies 1987, i, 24, r. 353-362; ii, 136-138.
-
eind23
- De opmerkingen over het magnetisme zijn gebaseerd op M. Llasera, ‘Magnetism and English poetry in the earlier seventeenth century.’ In: Etudes Anglaises 34 (1981), 16-31. Uitgebreid over Gilbert: P. Fleury Mottelay, Bibliographical history of electricity and magnetism. London 1922. Mottelay bezorgde onder de titel On the loadstone and magnetic bodies, and on the great magnet the earth. New York 1893 (Reprint New York 1958), tevens een vertaling van Gilberts De magnete, magneticisque corporibus, et de magno magnete tellure. London 1600.
-
eind24
- Spies 1987 (op. cit., noot 22) geeft in verband met de vergelijking tussen de aantrekkingskracht van de magneetsteen en die van de liefde, citaten uit het werk van Van Mander en Du Bartas. Volgens haar inspireerde Du Bartas zich op
Plinius' Naturalis historia, xxxvi, xxv (126-127), waar hij schreef: ‘Qua in parte naturae maior inprobitas? Ecce sensus manusque tribuit illi [...]. Pedes ei inpertivit et mores. Trahitur namque magnete lapide [...] ut propius venit, adsilit, tenetur amplexuque haeret’ (Op welk gebied heeft Natuur een grotere onbeschaamdheid aan de dag gelegd? We zien dat zij de magneet van gevoelens en handen heeft voorzien [...]. We zien dat ze hem voeten en omgangsvormen heeft geschonken. Want staal wordt aangetrokken door de magneet [...] het gaat erop af, wordt erdoor vastgehouden en omsloten in zijn omarming). Klassieke voorbeelden in: The poetry of Grotius. Original poetry 1604-1608. Ed. E. Rabbie. Assen etc. 1992, 238 (De dichtwerken van Hugo Grotius. i-ii, 4a en 4b); voor het kompas als metafoor bij Shakespeare: Daly 1979-1, 104-105.
-
eind25
- Llasera 1981 (op. cit., noot 23), 21. De constante werking van het magnetisme komt bij Cats tot uitdrukking in de vele werkwoorden die een beweging aangeven, zoals dwalen, omleiden, verreizen, tijgen, bewegen, baren, trekken, drillen, sidderen, beven, ommeroeren, doorheendringen, rondsom keren, beroeren en rijzen.
-
eind26
- Toch is Cats niet consistent. Het begin van xix.c.5 en c.6 bevat nog steeds de ‘verouderde’ gedachte: ‘Een kompasnaald blijft nergens staan, als hij zich niet naar het noorden beweegt en zijn punt op de poolster richt.’ Vgl. in dit verband ook de opmerking van Moy-aal in Bredero's Moortje (1617). Zij blijkt op de hoogte van de nieuwe methode in de zeevaart, terwijl de sullige bemanning van een Spaans oorlogsschip nog niet beter wist:
De kracht vande Magneet en wasser niet bekent.
Ed. Minderaa en Zaalberg 1984, 144, r. 241. Zie voor een andere zeilsteen in het werk van Cats, de embleemprent bij ‘Id curat, quod pondus habet’ (Hij oefent zijn invloed uit op zaken met gewicht) in Maechden-plicht. Middelburg 1618, 74-75, nr. xxvii.
-
eind27
- Ed. Antwerpen 1564, 84. De Nederlandse vertaling: ed. Antwerpen 1566, 87-88. Tevens verwerkt in G. Whitney, A choice of emblemes. Leiden 1586, 43; zie ook Emblemata 1967, 1471.
-
eind28
- Ed. Antwerpen 1624, 296, iii, xxxiv. Het motto luidt ‘Ego dilecto meo, & ad me conversio eius’ en is afkomstig uit het Hooglied 7:10, ‘Ik ben van mijn Liefste, en Zijn genegenheid is tot mij.’ De gravures zijn gemaakt door Boëthius à Bolswert.
-
eind29
- Ed. Brussel 1649, 160-165, nr. xxiv. In vertaling: Didacus Saavreda Faxardus, Christelyke staets-vorst in hondert sin-spreuken afgebeeld. Amsterdam 1662, 216-223, nr. xxiv; met in de commentaar o.m.: ‘Noch [is er] geen menschelijck hart dat sich door die goddelijcke seyl-steen niet voelt aengeraeckt, en ghelijck het Zee-kompas uyt een onbekende over-een-komingh der Natuur, welcke de Griecken Sympathie, of mede-lijdicheyt, noemen, in gheduurige bewegingh is, tot dat het sich vestige op 't licht van die noord-sterre, daer de ronten des Hemels om draeyen; soo konnen wy niet gerust leven, tot dat wy erkennen en eeren dat ongeschapen Licht, daer de ware rust in is, en waer van de
bewegingh aller saecken af-komt’ (218). Zie ook Picinelli 1687, 701 (xii, xxiv), nr. 182 o.v.n. Boëthius.
-
eind30
- Ed. Amsterdam 1614, i, vi. De versregels van Anna zijn geciteerd naar de ed. Beets 1881, 123.
-
eind31
- Vaenius 1608, 39 (een navolging hiervan o.m. bij Raphael Custos); Hooft 1611, nr. iii. Ed. Porteman 1983, 146-147. Giovio: ed. Lyon 1574, 90. Ook in: Battista Pittoni, Imprese di diversi principi ... Venezia 1562, nr. 28. Vgl. Praz 1964, 107-108; en Emblemata 1967, 1471-1472.
-
eind32
- Ed. Venezia 1584, 216: ‘l'Impresa fosse fatta con intentione amorosa, per voler mostrar principalmente alla Donna sua, che egli non era per rivolger mai l'animo ad amare, o servir' altra donna, che lei.’ Vgl. Picinelli 1687, 700 (xii, xxiv), nrs. 175-176.
-
eind33
- Ed. Venezia 1586, i, 25: ‘[...] l'Animo & la mento dell'homo Christiano dee star sempre volta verso quelle virtù, che sono proprie di lui.’
-
eind34
- Ed. Rotterdam 1625, liijrecto-mirecto.
|