| |
5 Voor-reden.
|
Deze voorrede, onverkort uit de 1618-editie overgenomen, bevat een aantal opmerkelijke uitspraken. Cats besteedt nogal wat aandacht aan de bedoelingen die hij heeft met zijn bundel en hij formuleert wat voor hem een embleem is. Verder bespreekt hij de mogelijke bezwaren die men kan hebben tegen de manier waarop hij morele en zelfs religieuze overdenkingen laat volgen op amoureuze aangelegenheden. De moralisatie staat centraal en de verhullingen die stapsgewijs worden onthuld dienen uiteindelijk een didactisch en godsdienstig doel.Ga naar eind13
Cats zegt hernieuwde lust tot dichten te hebben gekregen en behoefte te hebben gehad om zijn vroegere, loszinnige, liefdesemblemen te bewerken tot deugdzamer en stichtelijker overwegingen. Hij doet het dus voorkomen dat zijn werk het resultaat is van een dichterlijke oefening en geeft hiermee tevens aan, voor zichzelf en voor anderen, hoe men in moreel opzicht behoort op te klimmen. De nadruk ligt op deze ethisch stijgende lijn: een trap die loopt van speelse ijdelheid, via zedig - en zedelijkheid naar stichtelijkheid. Cats klaagt over de jeugd die bij voorbaat stichtelijke lectuur onaangeroerd laat. En omdat hij zijn jonge lezers maar al te goed kent, heeft hij geprobeerd ze bewust te misleiden en ze met behulp van afbeeldingen van Cupido zijn boek binnen te lokken. Hiermee richt hij zich over de hoofden van de jongeren heen tot zijn wat oudere lezers (hun ouders?) en heeft hij zich meteen geëxcuseerd voor de rol die de erotiek speelt. De beschreven liefdeskwesties zijn geen doel op zichzelf, maar leiden tot de weg naar zedelijke verheffing. Binnen de levensspiegel die Cats zijn lezers voorhoudt, is plaats voor alle stadia van het leven, en zo worden de minnebeelden getransformeerd tot sinnebeelden.
De retorisch opgezette verhandeling is als volgt opgebouwd (links staan de betreffende regelnummers): |
|
1-33 |
Wat voor Cats een embleem is. |
25-33 |
Waarom hij kiest voor de term zinnebeelden. |
34-83 |
Waarom hij amoureuze zaken koppelt aan morele en stichtelijke. |
41-54 |
Het eerste deel is jeugdwerk. |
55-62 |
De levensfase van jeugdige onbezonnenheid heeft hij inmiddels achter zich. |
| |
| |
63-83 |
Vandaar juist die driedeling: zij vormt een afspiegeling van de loop van menselijk leven en laat zien hoe men zich moreel en geestelijk behoort te ontwikkelen. |
83-102 |
De jeugd laat zich afschrikken door boeken met stichtelijke titels; daarom opent Cats de bundel met liefdespoëzie en laat hij Cupido figureren op de eerste titelprent evenals op enkele embleemprenten. Zo zullen de nieuwsgierig gemaakte, jonge, lezers het boek ingelokt worden. |
102-132 |
Spoedig zal blijken dat er meerdere betekenislagen te ontdekken zijn. Wanneer zulk vriendelijk bedrog leidt tot inzicht in deugd en ondeugd en voert tot bezinning, is dit geoorloofd. Een arts doet immers, om bestwil, met zijn patiënten hetzelfde. |
132-198 |
Hier gaat Cats in op de inhoud van de titelprenten, met name op de betekenis van de inzetten. |
142-162 |
Over de eerste titelprent. |
163 |
Cats laat het aan de kenners over te bedenken waarom hij aan de bundel de titel Silenus Alcibiadis heeft gegeven. |
164-176 |
Over de tweede titelprent. |
176-198 |
Over de derde titelprent. |
199-225 |
De drie delen zijn gericht tot respectievelijk de jeugd, de volwassenheid en de ouderdom; tijdens deze levensfasen overheersen achtereenvolgens de natuur, de redelijkheid en de godsdienstigheid. |
225-227 |
De ondertitel Proteus heeft betrekking op de telkens veranderende toepassingen. |
228-326 |
Sommigen hebben tegen zijn manier van zinnebeeldig uitleggen misschien bezwaar, maar dit is juist oud en bijbels. Dat door de hele bundel aan telkens één prent zowel alledaagse, menselijke, kwesties als goddelijke overwegingen zijn verbonden, en soms aan een voorgestelde handeling of uitgebeeld gedrag naast positieve ook negatieve uitleggingen worden gegeven, is een vorm van allegoriseren die ook in de Heilige Schrift voorkomt. Als voorbeelden geeft Cats de symbolische rol die de leeuw, het zuurdesem, de dief en de slang in de bijbel vervullen. |
251-253 |
Leerrijke zaken te ontlenen aan de aard van redeloze dieren, en die vervolgens te koppelen aan het gedrag van de mens, noemt Cats een van de wezenlijke kenmerken van zijn emblemen. |
295-326 |
Het zijn vooral alledaagse zaken die tot de verbeelding spreken en zich lenen voor het onthullen van diepere betekenissen. Ook Christus gebruikte voor zijn gelijkenissen herkenbare dingen, zoals het mosterdzaadje en het kinderspel. De werkelijkheid dient zich aan om emblematisch gelezen te worden. |
326-341 |
Cats spreekt de hoop uit dat menselijke deugden en ondeugden, die hier zo tastbaar worden voorgesteld, de lezer mogen dienen tot vermaak en verbetering. |
| |
Annotatie
1 |
jock: scherts. Blijkens het Latijn stelt Cats jock gelijk aan lusus, dat een brede betekenis heeft en betrekking kan hebben op elke vorm van oneigenlijk spreken en poëtische vernuftigheid. Vgl. ook r. 13.Ga naar eind14 Van Vaeck 1994 geeft aan hoe de jock in functie kan staan van de didaxis en hij citeert uit een toelichting bij een slijperslied in Adriaen van de Vennes Tafereel van sinne-mal (1623) de regels: ‘Onder jocken schuylt wel yet // Dat meer beduydet, als een niet.’ Daarbij geeft de slijper al zingende ‘yder het sijne’ (resp. 616 en 759). |
|
al: alleen |
2 |
so staet stille: De oude viator-formule, waarbij de lezer - alsof hij een voorbijganger is - wordt aangesproken. Het motief komt reeds voor in antieke grafinscripties. |
| |
| |
|
Vgl. Carmina latina epigraphica. Ed. F. Buecheler. Vier dln. Leipzig 1895-1897, ii-1, 208, nr. 443; zie ook de voorbeelden in B. Lier, ‘Topica carminum sepulcralium latinorum.’ In: Philologus. Zeitschrift für das classische Altertum 62 (1903), 445-477 en 563-603, i.h.b. 467-469, §11; verder 592 en 594. |
4 |
wit: bedoeling |
7 |
maniere van schryven: Deze omschrijving voor het embleemgenre (als een genus scriptionis) komt ook voor bij M.A. Gillis (de bewerker van Sambucus in het Nederlands), bij Plantijn en bij De Brune. Zie Porteman 1984, 2 en Zijderveld 1953, 127. Cats geeft precies deze omschrijving nogmaals in r. 30, 63 en 231. |
7-8 |
den ... spooren: Cats heeft geen behoefte in te gaan op de etymologie van het woord embleem. (Over die etymologie: Höpel 1987). |
9-10 |
stomme ... sprekende: Een verwijzing naar het in de zeventiende eeuw bij herhaling geciteerde dictum van Simonides van Ceos, overgeleverd via Plutarchus, Moralia (‘Bellone an pace clariores fuerint Atheniensis’), 346 f: ‘Πλὴν ὁ Σιμωνίδες τὴν μὲν ζῳγραϕίαν ποίησιν σιωπω̑σαν προσαγορεύει, τὴν δὲ ποίησιν ζῳγραϕίαν λαλου̑σαν’ (Simonides noemt schilderkunst zwijgende dichtkunst en dichtkunst sprekende schilderkunst). Vgl. ook Moralia (‘Quomodo adolescens poetas audire debeat’), 3 (18 a). Cats haalde deze uitspraak nogmaals aan in de ‘Voor-reden’ van zijn Spiegel van den ouden ende nieuwen tijdt. 's-Gravenhage 1632, [2*ijrecto-verso]. In adw 1712, 1, 481.
Zie voor een verwerking door Vondel o.m. wb 9, 384, r. 55-59; J.A. Emmens, ‘Apelles en Apollo. Nederlandse gedichten op schilderijen in de 17de eeuw’ (aanvankelijk als doctoraalscriptie, Utrecht 1955); en ‘Ay Rembrandt, maal Cornelis stem.’ In: Nederlands kunsthistorisch jaarboek 7 (1956), 133-165. Beide studies werden opgenomen in J.A. Emmens, Verzameld werk. Amsterdam 1981, iii, 5-60 en 61-97. Verder: R. Vos, ‘“Schilderij is een Swigende Poesis” (1536).’ In: De nieuwe taalgids 54 (1961), 274. |
10 |
geringe: geen verheven, alledaagse |
11 |
belachelijcke dingen: zaken die lachwekkend of geestig zijn (vgl. ridicula in het Latijn); te beschouwen als een intensivering van jock, r. 1. Porteman 1995 benadrukt de komische aspecten van Cats' emblemen niet te onderschatten en hij verwijst voor de pedagogisch doeltreffende manier van al lachend de waarheid zeggen - het komische dient immers direct de stichting - o.a. naar Horatius, Saturae, i, 1, 23-27: |
Praeterea, ne sic, ut qui iocularia, ridens
percurram: quamquam ridentem dicere verum
quid vetat? ut pueris olim dant crustula blandi
doctores, elementa velint ut discere prima:
sed tamen amoto quaeramus seria ludo.
In de vertaling van Van de Laar 1988, 13:
‘Verder, laat ik niet zo, als een grapjas, lachend doorgaan,
- ofschoon, wat let ons met een lach iets waars te zeggen,
zoals soms vriendelijke leraars de jongens koekjes
geven, opdat zij gewillig het alfabet gaan leren -
maar laten wij toch, scherts opzij gezet, naar ernst streven.’
|
Ook Montaigne haalde de kernregels van Horatius aan (Essais, iii, v. Ed. Villey 1978, ii, 877). Over serio ludere ook Wind 1958, 179. ‘Iock’ (iocus) en ‘lach’ (risus) zijn traditioneel de gezellen van Venus (vgl. Porteman 1983, 50). |
| |
| |
11-12 |
In ... kan: Met andere woorden: de morele overwegingen liggen er, door de aanschouwelijke manier van voorstellen, voor het oprapen. Dezelfde formulering komt terug in Cats' Spiegel 1632, ii, 71 [= 67]. Zie: adw 1712, i, 588. |
12-14 |
in dewelcke ... siet: In de ‘Voor-reden’ van de Spiegel (1632, [*iijverso]) dichtte Cats nagenoeg hetzelfde: |
Erkaut, eer dat ghy swelgt, slockt niet, gelijck een vraet,
Maer denckt meer, als ghy leest; en leest meer, alser staet.
|
Vgl. adw 1712, i, 483. Charlotte Mutsaers citeerde deze versregels van Cats als motto voor haar reeks moderne emblemen in: Circus van de geest. Emblemata. Amsterdam 1983. |
15 |
leersame: geschikt (of geneigd) om te leren |
16 |
bedenckinghen: overwegingen, gedachten |
16-17 |
yder ... gelegentheyt: iedereen overeenkomstig zijn hoedanigheid |
18 |
ghebreken: ondeugden |
19 |
in 't gemeen: in zijn algemeenheid |
17-20 |
een verholen kracht ... daer henen geset): Een bekende, verdedigende, formulering uit de satirische literatuur (die overigens achterwege blijft in de Latijnse voorrede). Meer dan eens bespot Cats in zijn emblemen de ondeugd en prijst hij de deugd. De satirische ioca-seria binnen de emblematiek, evenals het satirisch-komische aspect in Visschers Sinnepoppen komt aan de orde in Porteman 1995. Het al lachend de waarheid zeggen en het hekelen van gebreken zijn ook constanten in Adriaen van de Vennes Belacchende werelt (zie Van Vaeck 1994) en in Franciscus Sweerts, Epitaphia ioco-seria, Latina, Gallica, Italica, Hispanica, Lusitanica, Belgica. Köln 1623. |
20 |
by gelegentheyt van: door middel van |
22 |
zeer: gevoelige plek |
23 |
feylen: tekortkomingen |
24-25 |
afgemaelt: afgeschilderd, uitgebeeld |
26-27 |
der gener ... werden: De eerste keer dat de term zinnebeeld voorkomt, is in de ondertitel van Bellerophon of lust tot wysheyd van Dirck Pietersz Pers. Deze bundel verscheen in 1614 te Amsterdam. De ondertitel luidt: ‘Begrijpende veel zeedighe, stichtelijcke en leerlijcke sinne-beelden met haere verklaringhen’. Men kan als betekenis van zinnebeeld ook denken aan: afbeelding van een bepaalde ‘sin’, opgevat als een bepaald idee, overeenkomstig de invulling die aan de zestiende-eeuwse Spelen van sinne werd gegeven. Over deze term: Stegemeier 1960, 115-120; en Porteman 1975-2, 161-164, die de terminologie van Pers en van Roemer Visscher met zijn analoge begrip ‘Sinnepop’ karakteriseerde als ‘het resultaat van puristische zorg.’ Vgl. verder ook Höpel 1987, 110. |
29 |
bedenckelijck is: waard is te overwegen |
30-31 |
de sinnen der menschen: dat wat de mens beweegt, hoe hij handelt, voelt, doet en denkt. Als Johan van Beverwijck in zijn Schat der ongesontheyt spreekt over de werking van het verstand noemt hij de volgende inwendige zinnen: de ‘Inbeeldende’, de ‘Reden-kavelende’ en de ‘Overlegghende’. De zintuiglijke ervaringen (de vijf uitwendige zinnen) worden vanuit de ziel doorgegeven naar het hoofd, die ze overweegt.Ga naar eind15 Het prikkelen van de zintuigen (door middel van beelden), het beoordelen van die indrukken en vervolgens het onthouden van de daaruit opgedane kennis, dat is wat de emblematicus Cats met zijn bundel heeft voorgehad (zie hoofdstuk 2.6.2). |
| |
| |
34 |
Dan: Maar |
|
sick: (neven)vorm van het wederkerend voornaamwoord ‘zich’. Over deze vorm: Weijnen, 49, § 51; en Hermkens en Van de Ketterij 1980, 95, § 2.4. |
37 |
sonderlinge: in het bijzonder, vooral |
39 |
sal oorsaecke geven: zal ik als aanleiding aangrijpen om |
40 |
oeffeninge: Wellicht ook met de betekenis overpeinzingen, bespiegelingen. |
|
cortelijck: in het kort |
41 |
rondelijck: ronduit |
42 |
het ... jonckheyt: Gelet op Cats' notitie in zijn autobiografie Twee en tachtig-jarig leeven dat hij zijn eerste embleembundels maakte op zijn Zeeuws buitenverblijf het Munnikenhof (hij kreeg dit rond 1615 in zijn bezit) én gelet op de evidente verwantschap in Silenus met amoureuze embleembundels die tussen 1608 en 1617 waren verschenen, is er alle reden om de opmerking van de schrijver dat het hier om jeugdwerk zou gaan, te relativeren. Vgl. het hierachter opgenomen ‘Aende Zeeusche Ionck-vrouwen’, r. 113. Zo'n moreel voorbehoud ten aanzien van liefdesemblemen staat niet op zichzelf: het is o.m. terug te vinden bij Otto Vaenius en andere zeventiende-eeuwse dichters. Ook zij verontschuldigden zich voor het feit dat zij zich (op een dergelijke leeftijd) inlieten met erotische onderwerpen. Zie hierover Porteman 1975-2, 164-167. |
45 |
geckelijcke: lachwekkende, dwaze |
46 |
als doen: toen |
49 |
als ... ontdeckt: Een vast beeld om aan te geven dat men iets goed doorziet of inziet. |
|
stant: hoedanigheid, aard |
50 |
onbesuyselder: Deze vorm van ‘onbesuisder’ komt niet in het wnt voor (vgl. xii.b.6, r. 2). |
53 |
als ... tasten: Nl. door middel van de prenten. |
54 |
metten gemoede: met het gemoed, met als gevolg: overtuigd (wnt iv, 1431). Cats bedoelt hiermee: niet alleen zien, maar eveneens beredeneren. |
55 |
Desen onvermindert: Desalniettemin |
60-61 |
naer ... gelegentheydts: naar de maatstaf van mijn tegenwoordige gesteldheid |
63 |
beworp: schets |
66 |
gesette: bedaarde, kalme |
67 |
behoort: Cats zegt niet een beschrijving te geven van de trap des levens, maar beschouwt de gestelde voortgang als normatief; zij loopt van onbesuisd via bedaard naar vroom. |
68 |
pryselicke: prijzenswaardige, deugdelijke |
|
genegentheden: neigingen |
69 |
versetten: letterlijk: zich op een hogere plaats te zetten, een trap hoger te klimmen |
71 |
verkeeren: veranderen |
74 |
stichtelijcke gesetheyt: vrome kalmte, tot rust gekomen zijn in vroomheid; een kalmte waarbij men zich heeft verheven, niet meer gevoelig voor lagere hartstochten |
75-78 |
wettende ... ghebreken: In 1 Samuël 13-14 wordt verhaald hoe de Israëlieten, die om hun zwaarden te scherpen afhankelijk waren van de Filistijnen (1 Samuël 13:20), hen uiteindelijk door het krachtdadig optreden van Jonathan en Saul zouden verslaan. |
81 |
oprechticheyt: deugdelijkheid, rechtschapenheid |
81-83 |
naer ... (1. Pet. 4.2): Geciteerd uit 1 Petrus 4:2. Vgl. het vervolg in 4:3, ‘Want het is ons genoeg, dat wij de voorgaande tijd des levens de wil der heidenen volbracht |
| |
| |
|
hebben, en gewandeld hebben in ontuchtigheden, begeerlijkheden, wijnzuiperijen, brasserijen, drinkerijen en gruwelijke afgoderijen.’ |
85 |
tegenheyt: weerzin |
89 |
lief-koosende klinck-dichten: liefdessonnetten |
90 |
meepsheyt: zwakte, ziekelijkheid |
|
te gemoete gaende: tegemoetkomend aan |
|
het opschrift ende stant: de titel en de opbouw (structuur) |
92 |
op 't eerste blat: Cats herschreef de voorrede uit 1618 niet. Toch blijft hij spreken over drie afzonderlijke delen, terwijl die inmiddels in elkaar zijn geschoven en er dus niet meer zijn. Bovendien brengt hij de programmatische titelprenten tot in details ter sprake (zie r. 132-198), maar laat ze niet meer afdrukken; de drie prenten werden immers vervangen door één nieuwe. Blijkbaar woog het belang om de breedvoerig uiteengezette bedoelingen in deze vorm te handhaven op tegen de nu ontstane onmogelijkheid voor de lezer om de verwijzingen na te gaan. Zoals uit het slot van de ‘Aenspraecke tot de leser’ blijkt, handhaafde Cats de oude voorrede willens en wetens. |
94 |
afgericht: ingekleed, uitgevoerd |
|
eertijts: vroeger |
96 |
hovelingen: Aanbidders van Cupido zijn te vergelijken met hovelingen; dezelfde parallel wordt uitgewerkt in embleem xiii. |
98 |
manschap: leenmanschap |
|
overheer: gebieder, vorst |
99 |
de selve gedaente: diens voorstelling, nl. die van Cupido |
101 |
prieel der minnen: Conform de aanpak in de kort voor 1618 verschenen, populaire, liefdesembleemboeken. Op de nieuwe titelprent van 1627 werd Cupido zittend voor de ingang van een prieel met loofgang weergegeven. |
103 |
d'eerste plaetse: het begin |
103-104 |
voor-by geleden: voorbij gegaan (zich door de eerste afdeling - het liefdesprieel - heen hebben laten voeren). Voor deze werkwoordsvorm: wnt viii, ii, 2222, ii; latere uitgaven hebben hier het onjuiste woord ‘gegleden’. |
105 |
schielijcke: plotselinge, snel opkomende |
107 |
sinne-beelden: Deze term is dus zowel van toepassing op de maatschappelijke als op de godsdienstige afdeling. |
108 |
borgerlijcke berichtinge: aspecten die in het leven van de burger een rol spelen. Cats kan ook bedoelen: inlichtingen over wat tussen burgers voorvalt, of wat behoort tot het wel en wee van de (staats)burger, waarbij bovendien de gedachte aan datgene wat eerbaar is kan meeklinken (vgl. wnt iii-i, 1912-1915). |
108-109 |
stracx daer na: meteen erop volgend |
112 |
beteren: In moreel opzicht betere. |
113 |
meepsche: ziekelijke, verwende |
113-114 |
vaste spijse: Toespeling op de oppositie tussen melk en vaste spijs in 1 Corinthiërs 3:2. |
115 |
de selve: zij, nl. sodanige ... verdraghen, r. 113-114 |
118 |
worm-kruyt: Wormkruid (Artemisia cina) werd gebruikt om de wormen uit het lijf te verdrijven. Dodonaeus beveelde aan er rabarber aan toe te voegen, opdat de wormen niet alleen zouden sterven maar ook afgescheiden zouden worden. Cats, die het vaker heeft over wormkruid, zal hier op de vergelijking zijn gekomen door Lucretius' formulering in De rerum natura. Uit die bron citeerde hij namelijk in zijn |
| |
| |
|
‘Ad lectorem’ (zie r. 75-76 en de aantekening aldaar).Ga naar eind16 Vgl. ook de verwante gedachte over de koekjes bij Horatius (aangehaald in de annotatie bij r. 11 hierboven). |
119 |
onghevoelijck: zonder erg |
120 |
alwaerdig: knorrig, of: onnozel |
120-121 |
walgende siecken: zieken die walgen van iets |
121 |
'tdecksel van: het mom van. Vgl. Andrea Alciato, Emblemata. Antwerpen 1577 met toelichtingen door Claude Mignault. Bij embleem iv ‘In Deo laetandum’ (62-63) merkte Mignault op: ‘Habetur autem Poëta mollis & facilis, propterque delectationem diligitur, & propter virtutem nequaquam, aut saltem raro cognoscitur. Ita enim medici salubre consilium dulci aliquo liquore aspergunt, ne deterreatur aeger saporis aut succi acrioris amaritie’ (De dichter wordt echter zoetvloeiend geacht en is om zijn aangename stijl geliefd, maar om zijn goede inhoud wordt hij niet of althans zelden erkend. Want zo besprenkelen ook artsen een heilzaam middel met een lekker drankje om te voorkomen dat de zieke door de bitterheid van een nogal scherpe smaak afgeschrikt wordt). |
123 |
vliem: vlijm. Zie voor ideeën omtrent de behandeling van zweren en ontstekingen: Bakker 1928, 198-199 en 494 ev. |
125-126 |
vuylicheyt: Een weinig smakelijk maar doeltreffend beeld voor hoe de mens op zijn tekortkomingen gewezen kan worden. Intussen is met deze metafoor van de arts de taak als dichter impliciet geformuleerd. Dit beeld kan Cats hebben ontleend aan Augustinus (zie embleem xxxii.c.5 en c.6). Vgl. ook de annotatie bij r. 118. |
127 |
de ... zijn: Een vertaling van het eerste deel van het spreekwoord ‘Mundus vult decipi, ergo decipiatur’ (laat haar daarom bedrogen worden). Vóór Cats o.a. aangehaald door Spiegel en Gruterus (vgl. wnt xxv, 1384, iii, 9, d). De uitspraak wordt toegeschreven aan Giampietro Caraffa (1476-1559), vanaf 1555 Paus Paulus iv. Ook Sebastian Brant en Luther citeerden de regel instemmend (zie Geflügelte Worte 1961, 123-124). |
132-227 |
Middeler tijt ... ghelesen hebben: Zie voor deze drie titelprenten, afb. 1, 3 en 4. De toelichting van Cats bij de titelprenten en bij de titel werd in het origineel gecursiveerd. |
132 |
Middeler tijt: Intussen. |
|
stoffe: onderwerp |
133 |
opschrift: titel(prent) |
133-134 |
elck stuc: elke afdeling |
137 |
de kinderlijcke Minne-God: Cupido (Amor) |
137-138 |
rechtmaticheyt: Rechtvaardigheid (Justitia) |
138 |
Godsdiensticheyt: Geloof (Religio) |
140-141 |
daer ... boecxken: Het lijkt erop dat Cats zich over de hoofden van de jeugdige lezers heen (zouden ze een dergelijke (deels theoretische) inleiding toch niet lezen?) tot de ouderen richt. |
144 |
toegebonden apotekers pot: Verwijzing naar de afgebeelde cilindrische apothekerspot. Deze potten werden afgesloten door middel van een varkensblaas of een stuk perkament, waarvoor speciaal een bindrand was aangebracht. Majolica apothekerspotten werden o.a. vervaardigd in Middelburg. Zie Wittop Koning 1965, nr. 16 en Wittop Koning 1966, 101. De opschriften bij de inzetten worden toegelicht bij de bespreking van de prenten (zie hoofdstuk 2.4.1.1). |
145 |
beuselingen: versieringen zonder betekenis |
| |
| |
|
sottekens: koddige figuurtjes, narren; of: dwaze dingen (vgl. mnw vii, 1598-1599) |
146 |
visevasen: verzonnen decoraties. De versieringen bestonden o.m. uit dieren, saters, fruit, leeuwen-, engelen- en narrenkopjes en guirlandes. Decoraties met netwerken van ranken en blaadjes noemt men ‘a foglie’. Zie D.A. Wittop Koning, Delftse apothekerspotten. Deventer 1954, 49-140; Wittop Koning 1964, nr. 13 en 14; en Wittop Koning 1966, 93-105.
Tien jaar voor Cats gaf D.P. Pers dezelfde vergelijking in zijn voorwoord bij De cleyn werelt ... van Jan Moerman (een bewerking van Mikrokósmos, en de voorloper van Vondels Gulden winckel): ‘Veel lieden als sy eenige Poëtische dichtselen hooren, en connen haer niet onthouden van lachen, daer sy menighmael den naeme van veranderende souden bevinden dat van haer wert ghesproken, ghelijck dickwils gheckelijcke dinghen op de doosen van d'Apotekers staen, daer van binnen goede cruyden ende ghenees middelen in zijn, soo oock in het eerste aensien sullen den onversochten de Poëtische dichtselen schijnen: maer als hy die open doet, doorgrondet, hy sal bevinden dat daer alderhanden droguen zijn om de qualen des gemoets te verdrijven, genesen. Daerom en comt hier niet alleene om te lacchen, maer oock om te leeren.’ Ed. Antwerpen 1608, [: 3r]. Porteman 1979, 39-40 wees al eerder op deze parallelle passage. Vgl. voor het beeld van de apothekerspot of apothekersdoos ook het citaat van Rabelais in de annotatie bij r. 163. |
146-147 |
voor-by-gaenden man: Herhaaldelijk legt Cats de nadruk op het feit dat er voorbijgangers zijn die slechts oppervlakkig kijken, en anderen die (letterlijk ook) stilstaan bij de dingen; vgl. bijvoorbeeld r. 2. Cats geeft hier een omschrijvende uitleg van het opschrift ‘Meliora, latent’. |
150 |
vijsel: Zowel de pot als de vijzel behoorden tot de vaste inventaris van de vroeg-zeventiende-eeuwse apotheker en in het huishouden kon men eigenlijk niet buiten een vijzel. Sinds de zestiende eeuw was het bij de gegoede burgerij algemeen gebruik dat bij bruiloften de vader of de mannelijke familieleden van de bruid gegoten voorwerpen, en vaak waren dat mooie vijzels, ten geschenke gaven voor de uitrusting van de keuken.
Men mag dus aannemen dat deze inzet voor de lezers een vertrouwde aanblik bood. Er zijn exemplaren van vijzels bekend met opschriften die betrekking hebben op het huwelijk, zoals ‘Amor vincit omnia’ en de Nederlandse variant ‘Leefte verwint al dinck’, zie D.A. Wittop Koning, Nederlandse vijzels. Deventer 1953, 71-76; en Wittop Koning 1965, nr. 15; Wittop Koning 1966, 82. Mogelijk speelde voor Cats deze amoureuze connotatie mee in de keuze van juist dit voorwerp voor de eerste titelprent. |
151 |
mismaect: lelijk van vorm |
152 |
wicken: Cats doelt hoogstwaarschijnlijk op de roomse boon (Vicia faba), een soort tuinboon dus. De peulvrucht wikke wordt ook wel vergeleken met een soort linze (wnt xxvi, 531, 1, b, α). |
|
slechste: eenvoudigste |
153-154 |
evenwel ... reucke: Een omschrijvende uitleg van het opschrift ‘Tundatur, olebit’. |
157 |
ydelen schuym: nutteloze gevolgen van heftige bewogenheid, vergankelijkheden (vgl. wnt xiv, 1151-1152, 1, e en g) |
158 |
gront-sop: droesem, laag-bij-de-grondse lusten. Zie voor dit woord ook Cats' Spiegel 1632, ii, 103 evenals iii, 49 (adw 1712, i, 600 en 623), en Adriaen Poirters die het eveneens in deze zin gebruikte: ‘Ay en sien wy 't niet, Philothea, dit gront-sopje is het onderste ende het laetste van alle genuchten.’ In: Het masker vande wereldt |
| |
| |
|
afgetrocken. Twaalfde druk. Antwerpen 1688, 164. Vgl. verder wnt v, 1018, 2 met een verwijzing naar de kanttekening in de Deux aes-bijbel bij Psalm 75:9, ‘Het grondtsop blijft den Godloosen.’ |
159 |
schorsse: Het beeld van het afpellen van de schors (of schil) voor het onthullen van betekenissen die op het eerste gezicht niet te zien zijn, komt vaak voor, in het bijzonder binnen de devies- en embleemkunst. Zie o.m. Eduard de Dene (Warachtighe fabulen 1567, geciteerd in noot 16 bij de annotatie van r. 118 hierboven), Roemer Visscher (Sinnepoppen 1614, v*) en Johan de Brune (Emblemata 1624, *verso). Vgl. voor deze metafoor wnt xiv, 901, 6, d; Spies 1991-2, 231-232; en de woorden van Erasmus in de annotatie bij r. 163, hieronder. |
160 |
gantsch ongelijck: van een geheel andere orde |
161 |
bedenckinghe: overwegingen |
163 |
silenus alcibiadis: De sileen van Alcibiades. Over deze op het eerste gezicht cryptische titel doet Cats zelf geen uitspraak. Het enige wat hij hier in de ‘Voorreden’ zegt, is dat alleen degenen die de verwijzing kennen, de reden begrijpen waarom hij voor deze titel heeft gekozen. De kern van de toespeling zet hij wel omstandig uiteen.
Passages in het werk van Plato, Erasmus en Rabelais, evenals een Spaans embleem geven voor de titel de noodzakelijke opheldering.Ga naar eind17 Wanneer Plato aan het eind van zijn Symposium (Gastmaal) Alcibiades het woord geeft, vergelijkt deze jongeling de filosoof Socrates en diens woorden met een silenus. De reden hiervoor is dat Socrates' zieleschoonheid zich bij het spreken openbaarde. Alcibiades zegt:
‘[Socrates] lijkt op die hurkende silenen in de beeldhouwerswerkplaatsen, zoals beroepsmensen die maken, met herderspijpen of fluiten: maak je hun dubbel-luikje open, dan blijken er godenbeeldjes binnen in te zitten.’Ga naar eind18
Alcibiades legt er de nadruk op dat hij deze beeldspraak niet gebruikt om Socrates belachelijk te maken, maar om de waarheid te laten zegevieren. Zoals een sileen meer bevat dan men uiterlijk zou verwachten, zo heeft Socrates innerlijk veel meer te bieden dan zijn silenenuiterlijk zou doen vermoeden. De spottende wijsgeer speelt een dubbele rol omdat hij zich anders voordoet dan hij is. Het gaat hem uiteindelijk om het zoeken naar innerlijke en verborgen waarheid. Wat Alcibiades bijna aan het eind van het boek opmerkt, geeft de betekenis van Cats' titel nog duidelijker aan en bovendien sluiten de opmerkingen die Cats hier in de voorrede maakt over de functie van zijn emblemen er direct bij aan. Vanwege deze opvallende parallellen haal ik de passage in haar geheel aan:
‘Ik ben namelijk in het begin onder andere hieraan voorbijgegaan, dat ook zijn woorden gelijk zijn aan de silenenbeeldjes, die je open kunt maken. Wil iemand immers Socrates' woorden aanhoren, dan zullen ze hem aanvankelijk allerbelachelijkst voorkomen. Met zulke benamingen en termen zijn zij aan hun buitenkant bekleed als met de huid van een spotzieke satyr. Want hij praat altijd over pakezels en smeden en schoenlappers en leerlooiers, en hij lijkt altijd in dezelfde bewoordingen hetzelfde te zeggen, met het gevolg, dat ieder, die hem niet kent en bovendien niet veel verstand heeft, met zijn woorden zal gaan spotten. Maar ziet men ze geopend en dringt men er in door, dan zal men allereerst ontdekken dat zij de enige woorden zijn met zinrijke inhoud en verder, dat zij zeer goddelijk zijn en talloos vele beelden van deugd in zich sluiten en een zeer wijde strekking hebben of liever, |
| |
| |
dat zij alles betreffen wat hij, die een mens in de ware zin wil worden, als doel voor ogen behoort te houden.’Ga naar eind19
De in eerste instantie bespottelijke zaken en de alledaagsheid van de onderwerpen, die ons niettemin de weg kunnen wijzen naar het ware mens-zijn, brengt Cats uitvoerig ter sprake.Ga naar eind20
Een tweede bron waarop de titel van Cats' embleemboek kan teruggaan, is het uitvoerige opstel ‘Sileni Alcibiadis’ van Erasmus; het werd opgenomen in de Adagiorum chilias tertia. Centraal staat het spreekwoord ‘Schijn bedriegt’.Ga naar eind21 Erasmus heeft het hier over verschillende silenussen: naast Socrates, beschouwt hij ook Diogenes, Epictetus en zelfs Christus als een silenus, waarbij hij hun uiterlijk tegenover hun innerlijk stelt. Tweederde van de verhandeling gaat over het gedrag van vorsten, bisschoppen en priesters (‘stadhouders van Christus’) en hun al dan niet vermeende christelijkheid. Vooral de betrekkelijkheid van alle materiële rijkdom krijgt daarbij veel aandacht. In 1622 verscheen van dit adagium een Nederlandse vertaling van de hand van i.r.Ga naar eind22
Ook in zijn Lof der zotheid verwees Erasmus naar Plato's passage over Alcibiades.Ga naar eind23 Het staat vast, zo zegt hij, ‘dat alle menselijke zaken, net als de Silenen van Alcibiades, twee gezichten hebben die maar al te zeer van elkaar verschillen. Met het gevolg dat datgene wat op het eerste gezicht - zoals de uitdrukking luidt - de dood is, als je verder kijkt, het leven betekent; wat daarentegen leven lijkt, is de dood; wat mooi lijkt, is lelijk; wat rijk lijkt, straatarm; wat eerloos lijkt, roemrijk; wat geleerd lijkt, onontwikkeld; wat sterk lijkt, zwak; wat edel lijkt laag; wat vrolijk lijkt, somber; wat voorspoedig lijkt, tegenslag; wat een vriend lijkt, is een tegenstander; wat heilzaam lijkt, schadelijk; kortom, men zal merken dat alles plotseling omgekeerd is als men de Sileen opent.’Ga naar eind24 Of Cats zich direct op Plato of op Erasmus heeft gebaseerd, of dat de ontlening op een combinatie van beide bronnen berust, is niet met zekerheid te zeggen, al lijkt ontlening aan Erasmus het meest waarschijnlijk.
Er dienen zich zelfs nog twee andere mogelijkheden aan. In de Emblemas morales van Sebastián de Covarrubias Orozco uit 1610 komt onder hetzelfde motto dat Cats bij de apothekerspot heeft gebruikt, ‘Meliora latent’ (zie de eerste titelprent uit 1618, afb. 1), een pictura voor waarop de door Alcibiades genoemde beeldjes zijn voorgesteld (afb. 12). Het bijschrift stelt ook hier dat gewone mensen, ook al zou je dat (gezien hun uiterlijk) niet verwachten, een goede inborst kunnen hebben, en in de prozacommentaar wordt dit motto eveneens verbonden met het adagium ‘Syleni Alcibiadis’.Ga naar eind25
Rabelais, ten slotte, noemt in het voorwoord van Gargantua (1534 of 1535) niet alleen Socrates en zijn silenenuiterlijk, maar hij vergelijkt die silenen bovendien met apothekersdozen: ‘In de dialoog van Plato die “het Gastmaal” heet, zegt Alcibiades, hem prijzend, van zijn leermeester Socrates [...] onder andere dit, dat hij op de silenen lijkt. De silenen waren vroeger doosjes, net als die welke tegenwoordig in apotheken te vinden zijn, van boven beschilderd met vrolijke en lichtzinnige figuren, zoals harpijen, saters, domme ganzen, hazen met horens, opgetuigde wijfjeseenden, vliegende bokken, herten in gespan en allerlei andere dolle poppen om de mensen aan het lachen te brengen. Maar wanneer men die dozen opende, vond men er kostelijke kruiden in: balsem, grijze amber, amomon, muskus, civet, gesteenten en andere kostbare zaken.’ |
| |
| |
|
Vervolgens beschrijft de Fransman gedetailleerd het afzichtelijke uiterlijk en de losse levenswandel van Socrates, en trekt hij een parallel tussen die apothekersdozen en de filosoof, die van binnen hemelse en weergaloze kruiden met zich meedroeg: een bovenmenselijk oordeel, een wonderbare deugdzaamheid en een volmaakte kalmte. Rabelais' verklaring dat de op het eerste gezicht malle en vermakelijke zaken die de lezer voorgeschoteld zullen worden wel degelijk een ‘hogere zin’, een diepere betekenis, bevatten, geeft ook Cats in een vergelijkbaar verband.Ga naar eind26
De silenus-gedachte: de oppositie buitenkant-binnenkant; iets misschien niet vermoeden, terwijl het er toch is; de schijn tegenover het wezen; de leugen tegenover de waarheid; het alledaagse en vermakelijke tegenover de diepzinnigheid; het aardse tegenover het hemelse, kan als grondbeginsel van Cats' Sinne- en minnebeelden worden beschouwd. |
163-164 |
de gene ... verstaen: Hier richt Cats zich onomwonden tot een (geletterd) publiek van goede verstaanders. Een titelverklaring laat hij achterwege; hetzelfde geldt voor de ondertitel (zie r. 225). |
166 |
ambacht-mans water-pas: Het hier afgebeelde exemplaar is het eenvoudige timmermanswaterpas, geheel van hout en voorzien van een schietlood, waarvan het koord in een loodrecht op de basis gerichte sleuf valt wanneer de basis horizontaal is. Zie Bouwkundig woordenboek. Red. L. Zwiers. Twee dln. Amsterdam s.a., 11, 559 evenals de illustratie aldaar. |
166-167 |
ghelijckelijck: op gelijkmatige wijze, of: gelijktijdig |
167 |
ende [...] ende: zowel ... als |
169 |
Door het water-pas ...: Het gezegde van de hoofdzin komt pas in r. 175-176: willende af-beelden. |
170 |
den gemeenen loop: de gebruikelijke, ‘natuurlijke’, gang |
171-172 |
sich [...] hebbende: zich gedragende |
172 |
eerlijcke: fatsoenlijke, geachte |
173 |
recht ... aenstellende: zich op geheel andere wijze gedragen, een geheel andere positie aannemend |
176 |
de eygen stoffe: de eigenlijke thematiek |
178-182 |
den Elephant ... doen: Mogelijke verwijzing naar o.a. Aelianus, De natura animalium
iv, 10 en vii, 44; of Plutarchus, Moralia (‘De sollertia animalium’), 972 b. Zie voor andere bronnen en voorbeelden van de olifant als zinnebeeld van piëteit: Heckscher 1947, i.h.b. 179 en noot 128, met verwijzingen naar Conrad Gesner en Bruno Latini; Tervarent 1958-1959, 154-155; Emblemata 1967, 411; en E. de Jongh, ‘Koninklijke dikhuiden opgezadeld met deugd en moraal.’ In: Kunstschrift 38-4 (1994), 30-37. Over de ootmoed, dankbaarheid en godsdienst van de olifant spreekt ook Ripa (1644, 80a en 171b-172), die daarbij verwijst naar Valeriano Bolzani, Hieroglyphica. (Vgl. bijv. de ed. Lyon 1602, ii, 19). Zie verder embleem xxxiii.b. 5 en b.6. |
180 |
verslaghentheyt: nederigheid |
182-183 |
vernederinghe: ootmoed |
183 |
hoe ... zy: Vandaar ook de vergelijking met de enorme olifant? |
185-186 |
des kuypers vier-yser: Bedoeld is een ijzeren, verplaatsbare, constructie (vuurkorf) waarin een kuiper een vuur kon aanleggen. Van het voorwerp geeft embleemprent iv in Emblemata moralia et aeconomica een duidelijker voorstelling (vgl. adw 1712, i, iii); het voorwerp komt ook voor op de titelpagina van het anonieme, satirische, boekje De politycke kuyper onses tydts. Leeuwarden 1647. |
| |
| |
186 |
vervatet: aanwezig |
187 |
muffen: (rokerig) stinken |
188 |
werck-meester: Nl. de kuiper. |
191 |
leegen: ijdele |
194 |
duyghen: gebogen stukken hout waarmee de wand van een vat, ton of kuip is samengesteld |
195 |
begrijpende: in zich bevattend |
190-195 |
te verthoonen ... eeuwicheyt: Ripa omschrijft bij de personificatie van de godsdienst de betekenis van het vuur aldus: ‘Het Vier druckt de aendacht van ons suyver en oprecht gemoed tot God, 't welck het eygen is van de Religie’ (1644, 172a). |
197 |
ghestaltenisse: hoedanigheid, aard |
199 |
af-gedeilt: onderverdeeld. Reeds in de middeleeuwen was het gebruikelijk om het leven van de mens in een aantal perioden in te delen. Zie voor de onderscheiden stadia, die ook wel gezien werden als de trap des levens: S.C. Chew, The pilgrimage of life. New Haven, Connecticut 1962; [P. Joerißen en C. Will], Die Lebenstreppe. Bilder der menschlichen Lebensalter. Tent. cat. Städtisches Museum Hans Koekoek, Kleve. Köln 1983-1984; M. Spies, Des menschen op- en nedergang. Literatuur en leven in de Noordelijke Nederlanden in de zeventiende eeuw. Tweede druk. Amsterdam etc. 1985 (Bulkboek), i.h.b. 10-13; en Portretten van echt en trouw 1986, 215-217, cat. nr. 47. |
201 |
Manheyt: volwassenheid |
204-205 |
uytsettinge synes aerts: uitbreiding van zijn geslacht, van zijn soort (wnt xvii-iii, 2438, iii, 16; hapax) |
205 |
ghestadelijck hellende tot: voortdurend geneigd zijn tot. Vgl. in dit verband embleem i. |
206 |
voorteelinghe: De schrijfwijze met één 't' komt vaker voor (wnt xxii, ii, 829). |
208 |
Cupido: De zoon van Venus kon dus, analoog aan de klassieke interpretatie, gezien worden als verbeelding van de menselijke geslachtsdrift. Ook Ripa spreekt over de jeugdigheid die er moeite mee heeft de driften van haar gemoed te betomen (Ripa 1644, 123a). |
212 |
ghesellich: graag in gezelschap van anderen verkerend |
213 |
heusheydt: eerlijkheid, wellevendheid |
217-218 |
in Iesu ... aenghenomen: Cats verwijst hier naar Romeinen 8:14, ‘Want zovelen als er door de Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods.’ Vgl. ook wnt vii-ii, 2988, ii, b, 7. |
220 |
genegentheden: neigingen, aard |
223 |
Apostel: Een verwijzing naar wat Paulus in 1 Timotheus 6:3-11 zegt. Het laatste vers luidt: ‘Maar gij, o mens Gods, vlied deze dingen; en jaag naar gerechtigheid, godzaligheid, geloof, liefde, lijdzaamheid, zachtmoedigheid.’ |
225 |
proteus: De ondertitel Proteus heeft betrekking op de waarzeggende zeegod Proteus die aan het geven van voorspellingen trachtte te ontkomen door telkens van gedaante te veranderen. Hij kon symbool zijn voor de veranderlijke en veranderende individuele mens en voor de natuur in haar vele verschijningsvormen. Cats gebruikt deze naam hier niet alleen als beeld voor de drievoudige uitleg, maar ook vanwege alle waarheid die in zijn emblemen vervat is en waar de lezer naar op zoek moet. Op een van de prenten in Alciato's Emblemata werd Proteus met zijn drietand weergegeven (afb. 13). In het verklarende epigram staat o.m. dat hij evenveel vormen kon aannemen als een acteur uiteenlopende rollen op het toneel.Ga naar eind27 |
| |
| |
|
Cats, die deze ondertitel evenals de hoofdtitel (zie r. 163) kan hebben ontleend aan Erasmus' Adagia (Boek iii, 2217 gaat over Proteus), combineert deze klassieke figuur hier probleemloos met de passage van Paulus.Ga naar eind28 Hij blijft wederom (vgl. r. 163-164) vaag over de betekenis van dit gedeelte van de titel. |
226 |
ghedichte der oude: Mogelijk wordt hier gedoeld op Homerus, Odyssee, iv, 364 of Ovidius, Metamorphosen, viii, 731-737. Vgl. voor andere bronnen: pre xxiii, 940-975; Wind 1958, 158-175 (‘Pan and Proteus’); Emblemata 1967, 1795; en vooral A. Bartlett Giamatti, ‘Proteus Unbound: some versions of the Sea God in the Renaissance.’ In: The disciplines of criticism. Essays in literary theory, interpretation, and history. Red. P. Demetz e.a. New Haven etc. 1968, 437-475. De laatste gaat uitgebreid in op de vele vermommingen van Proteus en op de waardering voor deze god door de eeuwen heen, o.m. bij Pico della Mirandola, Juan Vives, Sannazaro en in het bijzonder bij Natalis Comes (Natale Conti) in de Mythologiae sive explicationis fabularum (1551).Ga naar eind29
Bartlett Giamatti geeft enkele voorbeelden van hoe Silenus en Proteus elkaar in de overlevering hebben geraakt; zie p. 441: ‘The image of Proteus, he who contains the truth under strange guises, now informs not only the knower but also what must be known’, en p. 450: ‘Silenus, already identified in the Renaissance with Proteus because both embodied truth under strange exteriors [...].’ |
229 |
nieuwe vonden: nieuwe vondsten; nog niet bestaande gedachten; ongewone toepassingen |
231 |
beyde ... is: zowel oud als bijbels is. Al vanaf de vroeg-christelijke tijd komen dergelijke interpretatiesystemen voor.Ga naar eind30 Deze wijze van benaderen is gebaseerd op de meerduidige bijbelexegese en op de allegorische interpretatie van o.a. de Metamorphosen van Ovidius. Cats omschrijft, geheel ook in de lijn van bijvoorbeeld de Franse Ovidius-bewerker Barthélemy Aneau, vertellingen en fabels als verhullingen van historische, natuurfilosofische en morele waarheden. Karel van Mander paste in zijn Uitlegghingh op den Metamorphosis (1604) van Ovidius deze methode van gelaagd interpreteren eveneens toe.Ga naar eind31 |
232 |
uytnemende: voortreffelijke |
233 |
leden: bouw |
233-234 |
na ... afgericht: volgens de regels van de (emblematische) kunst geconstrueerd (vgl. r. 242) |
237 |
linnen laken: Verwijzing naar Handelingen 10:11-13. Petrus ‘zag de hemel geopend, en een zeker vat tot hem neerdalen, gelijk een groot linnen laken, aan de vier hoeken gebonden, en neergelaten op de aarde; waarin waren al de viervoetige dieren der aarde, en de wilde, en de kruipende dieren, en de vogelen des hemels. En er geschiedde een stem tot hem: Sta op, Petrus! slacht en eet.’ |
239 |
Petro: aan Petrus |
240-241 |
af-beeldende ... Heydenen: Handelingen 11:18 besluit: ‘Zo heeft dan God ook de heidenen die bekering gegeven ten leven!’ |
242 |
hier in: in dit bijbels embleem |
|
vijf ... Iovius: De Italiaan Paolo Giovio formuleerde in zijn verzameling deviezen, uitgebracht onder de titel Dialogo dell' imprese militari et amorose, vijf voorwaarden waaraan een (ideaal) impresa zou moeten voldoen. Giovio had duidelijk meer interesse voor de vorm en de structuur, dan voor het gebruik of het doel van het devies. Volgens hem moest er een goede verhouding zijn tussen voorstelling (lichaam) en spreuk (ziel); mocht het impresa niet al te duister, maar ook niet direct |
| |
| |
|
te begrijpen zijn; moest het een aantrekkelijke vormgeving hebben (de kijker moest nieuwsgierig worden gemaakt naar wat er achter zat); menselijke figuren moesten worden vermeden; en tenslotte stond Giovio erop dat het motto, behalve kernachtig, ook gesteld zou zijn in een vreemde taal. Mogelijk was Cats van deze regels op de hoogte via bestaande Franse vertalingen (die van Vasquin Philieil verscheen in 1561), bewerkingen, of verwante tractaten; in Frankrijk was Giovio's werk in ieder geval invloedrijker dan in Italië. Latere theoretische geschriften brachten bij discussies rondom het devies de vijf regels telkens weer ter sprake.Ga naar eind32 Cats' toevoeging en andere lijkt erop te wijzen dat hij bekend is geweest met meerdere theoretische werken, of met devies- en embleembundels, die soms ook uitgesproken theoretische voorwoorden bevatten.
Eerder had Roemer Visscher in de voorrede bij zijn Sinnepoppen (1614) naar Giovio verwezen, en zich voor wat betreft zijn derde zestigtal gedistantieerd van het voorschrift geen menselijke figuren weer te geven. Gelet op hun omschrijvingen maakten Visscher en Cats blijkbaar geen strikt onderscheid tussen het embleem en het impresa; dit laatste was als genre al langer geïnstitutionaliseerd en ook eerder in poetica's opgenomen. Zie hierover: Scholz 1984-1, 79-80; Höpel 1987, 112-113; en Porteman 1993. |
248 |
1 Pet. 2.22: Cats doelt op 2 Petrus 2:22, ‘Maar hun is overkomen, hetgeen met een waar spreekwoord gezegd wordt: De hond is weergekeerd tot zijn eigen uitbraaksel, en: de gewassen zeug tot de wenteling in het slijk.’ Met ‘het spreekwoord’ verwijst Petrus naar Spreuken 26:11. |
|
Ies. 1.3: Volgens Jesaja 1:3 heeft de Heer aldus gesproken: ‘Een os kent zijn bezitter, en een ezel de krib van zijn heer, maar Israël heeft geen kennis, Mijn volk verstaat niet.’ |
|
Ierem. 8.7: Volgens Jeremia 8:7 sprak de Heer: ‘Zelfs een ooievaar aan de hemel weet zijn gezette tijden, en een tortelduif, en kraan en zwaluw, nemen de tijd van hun aankomst waar; maar Mijn volk weet het recht des Heeren niet.’ |
249-250 |
honden ... tortelduyven: De opsomming is gevormd uit de reeks dieren die in de voorafgaande drie bijbelplaatsen wordt genoemd. Cats spreekt hier van verscheyden andere, waarmee hij kan doelen op de volgende plaatsen: voor de honden met name Jesaja 56:11 (vgl. embleem xxxix, en in dit verband Filippensen 3:2); andere zeugen dan de genoemde, komen in de bijbel niet voor (vgl. voor zwijnen o.a. Mattheus 7:6 en 8:30-33); voor de ezel (en de os): Deuteronomium 22:1-4 en 10, en 1 Koningen 13:28; voor de os: Numeri 22:4 en Spreuken 7:22, ‘Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat’ (zie hiervoor ook embleem xix); voor de ooievaar: Job 39:16 en Zacharia 5:9; voor de kraan (en zwaluw): Jesaja 38:14; voor de zwaluw: Psalm 84:4 en Spreuken 26:2; en voor de tortelduif Psalm 74:19. Vgl. voor de symboliek van de kraanvogel, de zwaluw, de tortelduif en de ooievaar bij Ripa: Miedema 1987, resp. 195, 491, 381 en 280. |
250 |
onredelijcke: redeloze |
251-252 |
wesende ... sinne-beelden: Een belangwekkende opmerking. Uit het gedrag van redeloze dieren kan de mens wijze lessen trekken; de emblemen over dieren vormen in de bundel dan ook een meerderheid. |
252-253 |
gelijck ... is: De schrijver, die zich profileert als iemand die op de hoogte is van de traditie, veronderstelt deze kennis ook bij zijn lezer aanwezig. |
254 |
schaduwen ... Godtsdienst: Het was gebruikelijk en populair om de geschiedenissen uit het Oude Testament te zien als voorafschaduwingen van het Nieuwe Testament. Zie voor deze typologische (ofwel figurale, allegorische) Schriftverklaring o.a. |
| |
| |
|
E. Auerbach, ‘Figura’ en ‘Typological symbolism in medieval literature.’ In: Gesammelte Aufsätze zur romanischen Philologie. Bern etc. 1967, 55-92 en 109-114; evenals J.A. Galdon, Typology and seventeenth-century literature. 's-Gravenhage etc. 1975 (De proprietatibus litterarum, series maior 28). |
256 |
gesichten der Propheten: voorspellingen van de profeten |
262-263 |
onverscheydelijck: zonder onderscheid |
263 |
strydige: tegenstrijdige. Het uitleggen van verhalen of vergelijkingen zowel in bonam partem als in malam partem was een bekend procédé. Zie ook de annotatie bij r. 275. |
264-265 |
heet ... zijn: dubbelhartig, onbetrouwbaar te zijn. Een vorm van zichzelf tegenspreken (wnt vi, 399 s.v. ‘heet’; vgl. Stoett 2532 en Zijderveld 1953, 129-130). |
267 |
bestaen: durven doen |
271 |
strijt: onderling verschil |
275 |
Open. 5. 5: ‘Ween niet; zie, de Leeuw, Die uit de stam van Juda is, de Wortel Davids, heeft overwonnen, om het boek te openen, en zijn zeven zegels open te breken’, Openbaring 5:5. |
|
1. Petr. 5.69: Bedoeld is 1 Petrus 5:6-9, en dan in het bijzonder vers 8: ‘Weest nuchter, en waakt; want uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een briesende leeuw, zoekende, wie hij zou kunnen verslinden.’
De vergelijking is hoogstwaarschijnlijk ontleend aan Thomas van Aquino, Quaestiones quodlibetales, liber vii, articulus 14 (Ed. Venezia 1486, n1v-n2r). In de vertaling van E.H. Gombrich, Symbolic images. Studies in the art of the renaissance. Second edition. Oxford 1979, 13-14: ‘Any truth can be manifested in two ways: by things or by words. Words signify things and one thing can signify another. The Creator of things, however, can not only signify anything by words, but can also make one thing signify another. That is why the Scripture contain a twofold truth. One lies in the things meant by the words used - that is the literal sense. The other in the way things become figures of other things, and in this consists the spiritual sense [...]. It is not due to deficient authority that no compelling argument can be derived from the spiritual sense, this lies rather in the nature of similitude in which the spiritual sense is founded. For one thing may have similitude to many; for which reason it is impossible to proceed from any thing mentioned in the Scriptures to an unambigious meaning. For instance the lion may mean the Lord because of one similitude and the Devil because of another.’Ga naar eind33
Betekenissen ten goede én ten kwade met betrekking tot hetzelfde object, waren door Petrus Berchorius (1290-1362) al verzameld in zijn invloedrijke Reductorium morale. Nürnberg 1499 (en latere edities). Over de poly-interpretabiliteit van bepaalde voorstellingen in de zeventiende eeuw naar aanleiding van deze plaats van Cats, evenals de kwestie van de tegengestelde betekenis die de res picta - afhankelijk van de context - kan hebben: Tot lering en vermaak 1976, 25 en noot 26; Segal 1983, 19-20; en Segal 1988, 32-33. Zie over de diepere, meerduidige en tegenstrijdige, betekenissen (sensus spiritualis en sensus mysticus) die behalve aan woorden, ook aan dingen werden toegekend: Ohly 1958-1959, i.h.b. 6-7. Vgl. verder de annotatie bij r. 231. |
278 |
suer-deesems: Mattheus 13:33, ‘Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een zuurdesem, dat een vrouw nam en in drie maten meel verborg, totdat het geheel gezuurd was.’ Ook in Lucas 13:20-21. Vgl. r. 306. |
279 |
1. Cor. 5.7: ‘Zuivert dan de oude zuurdesem uit, opdat gij een nieuw deeg zijn moogt, gelijk gij ongezuurd zijt. Want ook ons Pascha is voor ons geslacht, namelijk Christus’, 1 Corinthiërs 5:7. |
| |
| |
279-280 |
ende ... harder, ende: zowel de ontrouwe en met kwade bedoelingen binnensluipende herder [namelijk de duivel], als...; Cats zal hier de benaming herder gebruiken (maar dan ontrouw en onbetrouwbaar), omdat Christus in de bijbel herhaaldelijk de (goede) herder wordt genoemd. |
281 |
Open. 16.14: ‘Want het zijn geesten der duivelen, en zij doen tekenen, welke uitgaan tot de koningen der aarde en der gehele wereld, om die te vergaderen tot de krijg van die grote dag van de almachtige God. Zie, ik kom als een dief’, Openbaring 16:14-15. |
281-282 |
Mat. 24.44: ‘Maar weet dit, dat zo de heer des huizes geweten had, in welke nachtwake de dief komen zou, hij zou gewaakt hebben, en zou zijn huis niet hebben laten doorgraven. Daarom, weest ook gij bereid; want in welke ure gij het niet meent, zal de Zoon des mensen komen’, Mattheus 24:43-44. |
284 |
Genes. 3.1: ‘De slang nu was listiger dan al het gedierte des velds, dat de Heere God gemaakt had; en hij zeide tot de vrouw: Is het ook, dat God gezegd heeft: Gij zult niet eten van alle boom van deze hof?’, Genesis 3:1. |
|
Open. 20.2: ‘En ik zag een engel afkomen uit de hemel hebbende de sleutel van de afgrond, en een grote keten in zijn hand; en hij greep de draak, de oude slang, welke is de duivel en satanas, en bond hem duizend jaren’, Openbaring 20:1-2. |
285 |
weyen: uitweiden |
288 |
overmits: gezien |
289 |
ingeboren: aangeboren |
292-293 |
het bykomt: het gebeurt, het [de mens] eigen wordt |
294 |
gecx-maren ende kackerlacken: gekkenpraat (dwaasheden) en verzinsels |
296 |
in't ... van: in het omgaan met |
301 |
t'elcken /... / sonderlincx: bijna steeds als hij iets in het bijzonder |
304-305 |
eenige ... ontleent: Naast de door Cats genoemde gelijkenis van het mosterdzaad en het zuurdesem (vgl. r. 278) zijn dat o.m. de gelijkenis van het zaad, de kaars, de barmhartige Samaritaan, de rijke dwaas en de onvruchtbare vijgeboom, zoals in de evangeliën verhaald. Het gaat in deze gevallen om alledaagse en eenvoudige dingen (gemeene ende slechte dingen).
In de inleiding van zijn Mythologica ethica, een bewerking van Esbatement moral, ging ook Arnoldus Freitag in op hoe Christus zich van gelijkenissen bediende. De fabels kunnen volgens hem van evenveel nut zijn als de wijsheden van Plato, Socrates en Epictetus: ‘Maar over de waardigheid van fabels en gelijkenissen (dat is immers bijna hetzelfde) bestaat geen verschil van mening aangezien de middelaar tussen God en mensen zelf, de God en mens Christus, de onbeschaamde eigenzinnigheid van de Judaeërs, de trouweloosheid van de heidenen, de domheid van het volk, de hoogmoed en weerspannigheid van de Farizeeërs, neergeslagen, gebroken, onderricht en onderwezen heeft met parabels en voorbeelden.’Ga naar eind34 Vgl. ook de annotatie bij r. 275. |
306 |
mostaert zaet: Zie Mattheus 13:31-32, ‘Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan het mosterdzaad, dat een mens heeft genomen en in zijn akker gezaaid; dat wel het minste is onder al de zaden, maar wanneer het opgegroeid is, dan is 't het meeste van de moeskruiden, en het wordt een boom, alzo dat de vogelen des hemels komen en in zijn takken nestelen.’ Vgl. verder ook Mattheus 17:20; Marcus 4:30-32; evenals Lucas 13:19 en 17:6. Ripa paste het mosterdzaad toe op een gezuiverd verstand (1644, 546b). |
307-309 |
van ... Luc. 7.32: Via een vergelijking met de muziekmakende en dansende kinderen, die ontevreden zijn, komt Christus tot een uitspraak over de Joden. Vgl. |
| |
| |
|
Mattheus 11:16 en Lucas 7:32. Cats verwees ook naar deze plaats aan het slot van zijn ‘Kinder-spel’, r. 136-148; zie Bijlage 2, de marginalia bij [17]. |
310 |
wasemen: uitwasemingen, dampen; ook: vluchtigheden (wnt xxiv, 1391, 2, c) |
311 |
stadigen: voortdurende |
312 |
vermetelicken: van weinig respect getuigend |
313 |
tot Goden opgerecht: als godheden hebt opgericht, verafgood hebt |
315 |
ingevolght: nagevolgd |
|
onse meyninghe: mijn bedoeling, intentie |
316 |
weder-inroepinghe: het terugroepen (letterlijk: terechtwijzen) |
319 |
wat mede te deylen: eraan deel te hebben, ertoe over te gaan? (vgl. wnt ix, 343, ii) |
320 |
wanlustich: afkerig |
323-325 |
soo ... hanghen: Dit verwijst terug naar Wy hebben ... genees-kruyden, r. 142-149. |
325-326 |
de geneeskruyden ... toe-eygenen: Cats wil zeggen dat de mens de geneeskruiden moet aanwenden tegen zijn ondeugden. Vergelijk voor het vervolg ook het begrip toeëigening (of applicatie) binnen de protestantse dogmatiek. Hiermee doelt men op het verkrijgen van het heil, door Christus voor het mensdom verworven, door werking van de Heilige Geest, die het geloof in de individuele mens wekt. In de gereformeerde belijdenisgeschriften is de toeëigening het werk van de gelovigen. Zie hierover: Delen in het heil: over de toeëigening van het heil in Christus. Eindred. W.H. Velema. Kampen 1989, 34-36, met beschouwingen over 2 Corinthiërs 5:15-17 en Calvijns Institutie, boek iii. |
330 |
vernieuwinge onses gemoets: ons hart met (nieuwe) geloofsijver vervullen. Deze gedachte, waarin een aantal bijbelplaatsen doorklinkt, wordt ook uitgedrukt in de derde afdeling van embleem lii (zie de commentaar aldaar). Vgl. verder Psalm 51:12, ‘Schep mij een rein hart, o God! en vernieuw in het binnenste van mij een vaste geest’ en Romeinen 12:2, ‘Wordt veranderd door de vernieuwing van uw gemoed, opdat gij moogt beproeven, welke de goede, en welbehagelijke en volmaakte wil van God is’. |
331 |
Lees in plaats van de komma na Christo een puntkomma. |
331-332 |
die ... kent: Verwijzing naar o.a. Jeremia 20:12, ‘Gij dan, O Heere der heerscharen, Die de rechtvaardige proeft, Die de nieren en het hart ziet’, en naar Openbaring 2:23, ‘En al de gemeenten zullen weten, dat Ik het ben, Die nieren en harten onderzoek.’ Zie verder ook Psalm 7:10; Jeremia 11:20 en 17:10. |
333 |
by hem ... begonnen: Nl. door Gods genade, r. 327-328. |
334 |
geven ... over: Vgl. Handelingen 15:26, ‘Mensen die hun zielen overgegeven hebben voor de Naam van onze Heere Jezus Christus.’ |
334-335 |
een ... ghemoet: Vgl. 1 Timotheus 2:2-3, ‘Voor koningen, en allen, die in hoogheid zijn; opdat wij een rust en stil leven leiden mogen in alle godzaligheid en eerbaarheid. Want dat is goed en aangenaam voor God, onze Zaligmaker.’ |
336 |
voort en voort: voor altijd, voorgoed (wnt xxii, ii, 513, i, 8, b, 8, α) |
338 |
ghesondelijck: op gezonde wijze, met betrekking tot de geest en het gemoed (deugdelijk) |
341 |
Misce ... brevem: ‘Meng even iets onbezonnens door uw wijs beleid’, Horatius, Ode, iv, xii, 27.Ga naar eind35 |
|
-
eind13
- Vgl. over deze voorrede o.m. Vermeeren 1962; Smit 1962, 89-90; Porteman 1984, i.h.b. 3-4; en Porteman 1992-2, i.h.b. 66-67.
-
eind14
- Zie hierover Porteman 1995.
-
eind15
- In: Alle de wercken. Amsterdam 1652, 101. Hierover ook M. Blankman, ‘Een lijfboek uit 1618. Over Silenus Alcibiadis sive Proteus van Jacob Cats.’ Ongepubliceerde scriptie. Universiteit van Amsterdam 1984, 27-37.
-
eind16
- Over dit kruid: MNW IX, 2814; M.A. van Andel, Volksgeneeskunst in Nederland. Utrecht 1909, 161-166 en 292; evenals L. Vandenbussche, Onze volkstaal over kruiden en artsenijen. Menen 1955, 122, nr. 291. Zie voor een andere plaats bij Cats: ADW 1712, I, 313. Een parallel is te vinden in het lofdicht van de schilder-dichter Lucas d'Heere, opgenomen voorin Eduard de Denes Warachtige fabulen der dieren. Brugge 1567, 3:
Dees Fabulen (tis waer) sijn oudt ende ghemeene
Maer nochtans excellent, gheleerdelic ghemaect
Ende vol zins oft verstandts, dus en achtse niet cleene
Lett op de schorsse niet, maer 't binnenste wel smaect,
Ist dat ghi somtijts zijt an u schorstheyt gheraect
En zijt daerom niet gram, maer betert meer u leven
Om dat u dicmael stoort, t'zegghen der waerheyt naect,
Zoo wordt u t'woormcruut met wat suuckers ghegheven.
Ook Heymen Jacobi gebruikte een analoge formulering in zijn ‘Tot den leser’ van Gheneuchelijcke, eerlijcke, ende profijtelijcke propoosten, exempelen ende fabulen, al tot deucht aenporrende dienende tot argumenten voor den kinderen. Hierin stelde hij dat vertellingen, verpakt in een genoeglijk jasje, tot de deugd leiden: ‘volghende hier in de conste der medecijn-meesters, die het wormcruyt, dat bitter is, menghen met suycker [...].’ Ed. Haarlem 1596, 2.
-
eind17
- Over deze titel: J. van de Valck, ‘Twee uitgaven van Cats.’ In: Ons tijdschrift 10 (1906), 228; Smilde 1938, 121, noot 2; Meertens 1943, 255-256; Koopmans 1958, 43; Ten Berge 1979, 40-41; Porteman 1979, 91; Nederlandse emblemata 1983, 67; en Hoen 1975, 55-57. Het meest uitgebreid is Warners 1972; vgl. bovendien Warners 1968-1969. Over de vriendschap tussen Socrates en Alcibiades: S.L. Schein, ‘Alcibiades and the politics of misguided love in Plato's “Symposium”.’ In: Thêta-Pi 3 (1974), 158-167; en W.M. Ellis, Alcibiades. London etc. 1989, 20-23. De jonge Alcibiades staat, in gesprek met Socrates, afgebeeld op Rafaëls School van Athene (Rome, Museo Vaticano, Stanza della Segnatura).
-
eind18
- Boek xxxii. Vert. Loenen 1970, 90. Silenus (Seilenos), die zowel eenvoud, dwaasheid als wijsheid kan symboliseren, was de pleegvader en trouw gezel van Dionysus. Hij werd voorgesteld als een grappige, kale, man met een dikke buik en een baard, doorgaans dronken rijdend op een ezel. Omdat hij wordt gezien als de vader van de saters, worden die daarom ook wel silenen genoemd (vgl. o.a. Vergilius, Eclogae, vi). Hoen 1975, 56: ‘Bacchus was known as the god of wine, but Silenus was known for the basic traits of folly and wisdom.’
-
eind19
- Boek xxxvii. Vert. Loenen 1970, 100-101.
-
eind20
- Evenals Guillaume de la Perrière trouwens, die in zijn voorrede van La morosophie tot de recensenten zegt dat ze in de geschriften van Plato kunnen lezen hoe ‘bien souvent l'on ha veu sortir d'une bouche estimée fole, mainte parolle sage: car celle espece de fureur, que les vulgaires & idyotz appellent folie, symbolize bien souvent a vaticanation’ (Lyon 1553, a5v).
-
eind21
-
iii, 3, 1. In: Opera omnia 11-5. Ed. Heinimann en Kienzle 1981, 159-191, nr. 2201, met zeer uitvoerige aantekeningen (in Opera omnia. Ed. Clericus 1703, ii, 770-782). Afzonderlijke edities van het opstel verschenen in Basel en Leuven (1517), Köln (1520) en Deventer (1524). Vgl. in verband met Cats' ondertitel en een mogelijke ontlening aan de Adagia, de annotatie bij r. 225 hieronder. Ook Giordano Bruno sprak, mogelijk in navolging van Erasmus, over Silenus in zijn Dialoghi metafisici, v. Zie: Opere Italiane. Ed. G. Gentile. Bari 1907, i, 9-10, en noot 1. Verder Langlois 1584, in ‘Tableaux hieroglyphiques’, 34r.
Enkele passages uit ‘Sileni Alcibiadis’ verduidelijken het verband met de voorrede van Cats. De vertalingen van de geciteerde plaatsen, afkomstig uit een zeventiende-eeuwse uitgave, worden in de volgende noot gegeven:
‘[...] Sileni Alcibiadis, apud eruditos in proverbium abisse videntur [...], quod aiunt, fronte vilis ac ridicula videatur, tamen interius ac propius contemplanti sit admirabilis, vel de homine, qui habitu vultuque longe minus prae se ferat, quam in animo claudat.
Sermo simplex ac plebeius et humilis, ut qui semper aurigas, cerdones, fullones et fabros haberet in ore [...]. Atqui si Silenum hunc tam ridiculum explicuisses, videlicet numen invenisses potius quam hominem, animum ingentem, sublimen ac vere philosophicum, omnium rerum, pro quibus caeteri mortales currunt navigant sudant litigant belligerantur, contemptorem, iniuriis omnibus superiorem et in quem nullum omnino ius haberet fortuna et usque adeo nihil timentem, ut mortem quoque nulli non formidatam contempserit [...].
Haec nimirum est natura rerum vere honestarum: quod habet eximium, id in intimis recondunt abduntque, quod contemptissimum, id prima specie prae se gerunt, ac thesaurum [...]. Demum in universo quae maxime sunt, ea non videntur [...].
Evangelicas parabolas, si primum aestimes corticem, quis non iudicet hominis esse idiotae? Si nucem frangas, nimirum reperies arcanam illam ac vere divinam sapientiam planeque quiddam ipsi Christo simillimum.’ (Ed. Heinimann en Kienzle 1981, resp. 159-160, r. 1-8; 162, r. 26-28, r. 38-43 en r. 60-63; 166, r. 158; 168, r. 177-180).
-
eind22
- D. Erasmus, De on-ervaren krijghsman, ofte verhandelinge van het oude spreeck-woort, Dulce bellum inexpertis [...] noch het spreeck-woort: Sileni Alcebiadis, of schijn bedrieght. Vertaelt door I.R. S.l. 1622, 34-53 [Ex. ubl 1147 a 34 en gbr 7 j 22:2]. Wie achter de initialen op het titelblad schuilgaat, is mij niet bekend (vgl. ook Bibliotheca Belgica, nr. e 246). Vertalingen verschenen verder te Amsterdam (in 1633 en tussen 1634 en 1650), Kampen (1644) en Utrecht (1664). De in de vorige noot geciteerde passages worden in de bovenstaande uitgave uit 1622 als volgt vertaald:
‘[...] Sileni Alcibiadis schijnt by de gheleerden een spreeck woort geworden te zijn [...], 't welcke men sal mogen ghebruycken, ofte van een dinck, dat alhoewel het van ghedaente, ende, gelijckmen seyt, int eerste aensien, slecht en belachelijck schijnt, nochtans voor de gene die het naerder insiet, wonderbaerlijck is: ofte van een mensche, die met sijn habijt ende ghelaet veel minder vertoont, als hy in sijn herte besluyt.’
Erasmus brengt de beeldjes ter sprake en kenmerkt de taal van Socrates. Die was: ‘eenvoudigh, ghemeen ende slecht, als die altijdt waghenaers, kous-lappers, vullers ende ambachtslieden in de mont hadde [...]. Maer in dien ghy desen so belachelijcken Silenum ontfouwen hadde, ghy soud wel eer een God ghevonden hebben als een mensch, een gemoet dat groot, hooch ende recht philosophisch was, een versmader van alle dinghen, daer andere menschen om loopen, varen, sweeten, kijven ende vechten, een overwinner van alle onghelijck, ende aenden welcken de fortune gantsch niet en hadde, ende altijt soo onversaecht, dat hy oock de doot, daer een yeghelijck voor schrickt, niet gheacht en heeft [...].
Voorwaer dit is de aert van recht eerlijcke dinghen, hebbense yet wat uytnemende, dat stekense weg end verbergen het in het binnenste, het verachtelijcste vertoonense van buyten, ende bedecken alsoo als onder een slechten schorsse een kostelijcken schat [...]. Eijndelijck int algemeen, die dingen die het meeste wesen hebben die en worden niet gesien [...].’
De mens moet zich niet laten misleiden door de buitenkant van de dingen: ‘Nu heeft oock de Heyl'ge Schrifture hare Silenus. Indien men oock de Evangelische Parabolen na haer voorste schorsse waerderen wil, wie en salse niet achten van een onverstandigh mensche voort gekomen te zijn? Indien ghy den neut eens opbreeckt, voorwaer ghy sult vinden die verburgene ende recht Goddelycke wijsheyt, ende yet dat Christo alder gelijcst is.’ (Resp. 34; 35; 35-36; 38; en 39).
-
eind23
-
Moriae encomium, id est Stultitiae laus. In: Opera omnia iv-3. Ed. C.H. Miller. Amsterdam etc. 1979, 104, r. 578-585 (in Opera omnia. Ed. Clericus 1703, iv, 428). Vgl. verder een opmerking in een brief aan de theoloog Martin Dorp: Desiderus Erasmus, Opus epistolarum. Ed. P.S. Allen. Twaalf dln. Oxford 1906-1958, ii, 104, nr. 337, r. 519-521; en Enchiridion militis christiani. Zie Opera omnia. Ed. Clericus 1704, v, 29. Ook bij humanistische tijdgenoten van Erasmus komt Alcibiades' vergelijking met de silenen voor, zoals bij Guillaume Budé, Omnia opera (‘De studio litterarum recte et commode instituendo’). Ed. Basel 1557, 23 a (ed. princ. 1532). Vgl. voor andere verwijzingen, o.m. in de briefwisseling van Pico della Mirandola: Erasme, Eloge de la folie. Ed. P. de Nolhac en M. Rat. Paris 1936, 276-277, noot 210.
-
eind24
- Vert. A.J. Hiensch. Zesde druk.
Utrecht 1979, 48.
-
eind25
-
Emblemas morales. Madrid 1610, iii, nr. 51. Zie verder het motto ‘Meliora latent’ in Camilli 1586, i, 97, evenals: ‘In sunt meliora, latentque’ (Het betere zit erin verstopt) bij een prent waarop een meisje een appel vasthoudt, opgenomen in Nicolaus Taurellus, Emblemata physico-ethica. Nürnberg 1595, [a6]. Vgl. Emblemata 1967, 231.
-
eind26
- François Rabelais, Gargantua en Pantagruel. Vert. J.A. Sandfort. Amsterdam 1980, 9-10. Vgl. tevens J.D.P. Warners en H.C.D. de Wit, ‘Twee fragmenten van een nieuwe Rabelaisvertaling.’ In: Raster 4 (1970-1971), 386-418, i.h.b. 388-389. Zie voor de oorspronkelijke ‘Prologe de l'auteur’: F. Rabelais, OEuvres complètes. Ed. P. Jourda. Twee dln. Paris 1962, i, 5-6 (Classiques Garnier). Rabelais brengt de vijzel en de zwarte peperkorrels niet ter sprake. In OEuvres de François Rabelais. Ed. A. Lefranc. Vijf dln. Paris 1912-1931, i, 6-7 (noot 32) wordt verondersteld dat Rabelais bekend is geweest met een van de afzonderlijke edities van Erasmus' Sileni Alcibiadis die tussen 1512 en 1528 waren verschenen. Zie ook R.C. de Charité, ‘Lecteurs et lectures dans le prologue du “Gargantua”.’ In: Rabelais en son demi-millénaire. Ed. J. Céard en J.-C. Margolin. Genève 1988, 285-292 (Travaux d'humanisme et renaissance, 225).
Ook Dirck Pietersz Pers zou in zijn Bellerophon of lust tot wysheyd. Amsterdam 1669, 8-9, nr. 5 (nog niet in de ed. princ. uit 1614) verwijzen naar Socrates: ‘[...] het spreeckwoort Sileni Alcibiadis, 't welck sekere dooskens waren die van buyten een leelijcke gedaente vertoonden, maer van binnen wasser een verwonderinge van Godlijckheydt in verborgen. Socrates was leelijck, maer van binnen was een doorluchtige Ziele.’
-
eind27
- Ed. Lyon 1551, 196. Vgl. Emblemata 1967, 1794-1795. In de renaissance gaat de meeste aandacht uit naar Proteus' voorspellende kracht (tevens als beeld voor de dichter die vrij is in het kiezen van zijn onderwerpen).
-
eind28
- Zie Opera omnia 11-5. Ed. Heinimann en Kienzle 1981, 200, nr. 2217 (in Opera omnia. Ed. Clericus 1703, ii, 787). Erasmus maakt overigens een toespeling op Vergilius, Georgica, iv, 387 ev. De naam Proteus was reeds in 1615 als boektitel gebruikt door Cats' achterneef Adriaen Hoffer, één van de drempeldichters (vgl. § 8.2). In een brief van 20 oktober 1621 bedankte Cats hem voor de toezending van de tweede druk van zijn Proteus, sive disticha synonyma (aldus Meertens 1943, 371, noot 7).
-
eind29
- Ed. Hannover 1619, 850-855; in de Franse bewerking: ed. Paris 1627, 865-871 (boek viii, ix). De kern van Comes' lemma, aan het slot, vat Bartlett Giametti als volgt samen (p. 472): ‘The ethical life underlies the civic life, [...] Comes transmits the essentials of the humanistic wisdom drawn from the ancients. And Proteus, the man whose friendship, prudence, and civic sense are figured by his ability to adapt to the demands of life and the needs of man, is the symbol for it all.’
Karel van Mander parafraseerde Homerus in zijn Uitlegghingh op den Metamorphosis Pub. Ovidii Nasonis. Amsterdam 1604, fol. 16v-18r en dichtte: ‘Eerlijck, voorsichtigh, wijs, vol wijsheyt heel en al, // Die alles weet wat is, wat was, oft werden sal’. Verder gebruikte hij precies dezelfde omschrijvingen als Comes door te vermelden dat Proteus ethisch correct handelen kon symboliseren; ook volgde hij Comes door deze gedachte te verbinden aan het antieke dictum ‘Geen dingh te veel’, een proclamatie van de matigheid en middelmaat (moderatio en mediocritas).
-
eind30
- Zie hierover in het bijzonder: De Lubac 1959-1964. Verder ook: Katzenellenbogen 1939; The hieroglyphics of Horapollo. Ed. Boas 1950, 35; J. Seznec, The survival of the pagan gods. The mythological tradition and its place in renaissance humanism and art. Ed. Princeton 1972, 84-121 en 223-224 (Bollingen series, 38); R. Tuve, Allegorical imagery. Some medieval books and their posterity. Princeton 1966, i.h.b. 219-240; en De Jongh 1967, 19. Over Erasmus' welwillende houding tegenover de allegorische exegese van de bijbel: Nolde 1964, 90-99.
-
eind31
- Vgl. Miedema 1973, ii, 306-307, en noot 82; Sluijter 1986, 302-303 en 310-312; evenals Spies 1991-1, i.h.b. 231-232. Een overzicht van literatuur over bijbelse exegese, typologie en allegorie is te vinden in: Rivers 1979.
-
eind32
- Zie hierover: De Vries 1899, 19; Praz 1964, 63-65; Klein 1970; Nolde 1964, 38-39; Russell 1985, 38-39 en 190-191; Young 1988, 2-3.
-
eind33
- In de ed. Opera omnia, iii. Stuttgart 1980, 479 (n. 7 qu6 ar1): ‘Manifestatio autem vel expressio alicuius veritatis potest fieri de aliquo rebus et verbis; in quantum scilicet verba significant res, et una res potest esse figura alterius. Auctor autem rerum non solum potest verba accomodare ad aliquid significandum, sed etiam res potest disponere in figuram alterius. Et secumdum hoc in sacra scriptura manifestatur veritas dupliciter. Uno modo secundum quod res significantur per verba: et in hoc consistit sensus litteralis. Alio modo secundum quod res sunt figurae aliarum rerum: et in hoc consistit sensus
spiritualis. Et sic sacrae scripturae plures sensus competunt [...]. Non est propter defectum autoritatis, quod ex sensu spirituali non potest trahi efficax argumentum, sed ex ipsa natura similitudinis, in qua fundatur spiritualis sensus. Una enim res pluribus similis esse potest; unde non potest ab illa, quando in scriptura sacra proponitur, procedi ad aliquam illarum determinate; sed est fallacia consequentis. Verbi gratia, leo propter aliquam similitudinem significat christum et diabolum.’
-
eind34
- Ed. Antwerpen 1579, *2v-*3r: ‘De fabularum autem ac similitudinum (res enim prope eadem est) dignitate nulla est controversia, quando ipse mediator Dei & hominum, Deus & homo Christus, protervam Iudaeeorum pervicaciam, gentilium perfidiam, vulgi stupiditatem Pharisaeorum fastum ac contumaciam contuderit, perfregerit, erudierit, docuerit parabolis & exemplis.’ De opmerking over de antieke filosofen staat op [*4r]. Vgl. voor deze tekstplaats ook Geirnaert en Smith 1992, i.h.b. 26.
-
eind35
- Vert. Van de Laar 1978, 147. Ook aangehaald door Montaigne, Essais, iii, v. Ed. Villey 1978, ii, 843. Vgl. Bartels 1992, 67.
|