Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar
(1996)–Jacob Cats– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
3 De ontstaans- en drukgeschiedenis van de bundelOver de ontstaansgeschiedenis van Silenus Alcibiadis (1618), waarvan geen handschriften zijn overgeleverd, is niet veel bekend en de wijze waarop de bundel door de tijd heen is uitgegeven, de drukgeschiedenis, laat zich maar moeilijk precies reconstrueren. Het in deel 3 opgenomen (genummerde) overzicht van de verschillende uitgaven die in de openbare collecties in Nederland en België evenals in de beschikbare bibliografieën zijn aangetroffen, moet dan ook beschouwd worden als een eerste poging de drukgeschiedenis van de Sinne- en minnebeelden in kaart te brengen. Naar dit overzicht wordt telkens met een b (= Bibliografie) verwezen.
Cats maakt in zijn postuum verschenen Twee en tachtig-jarig leeven, aen desselfs veertien kints-kinderen, dienende tot naricht van de selve kort melding over de plaats waar hij zijn eerste emblemen dichtte: Ick had een buytenhuys niet verre van de stadt,
Daer ick en mijn gesin een wijl in stilte sat [...].
Ick schoude stadts gewoel, en koos het eensaem velt,
Want daer was toen ter tijt mijn wesen naer gestelt [...].
Om buyten alle sorg te sitten in het groen,
Oock als ick ledig was genegen iet te doen.
Ick las, ick dicht', ick schreef, ick maeckte zinnebeelden,
Terwijl mijn kleyne jeugt ontrent de boomen speelden.Ga naar eind1
Op zijn Zeeuws buitenverblijf het Munnikenhof te Grijpskerke heeft hij zijn eerste emblematische werken, Silenus en Maeghden-plicht, gemaakt. Wanneer Cats deze buitenplaats, slechts enkele kilometers van Middelburg, in zijn bezit kreeg, is niet met zekerheid vast te stellen. Hij kocht het, evenals zijn woonhuis in Middelburg, van Balthazar de Moucheron.Ga naar eind2 En hoewel hij in zijn ‘Voor-reden’ zegt dat Silenus voor een deel uit jeugdwerk bestaat: ‘'teerste deel van dit boecxken meest is geweest het uytworpsel van onse blinde jonckheyt’ (r. 41-42), geeft de evidente verwantschap met amoureuze embleembundels die tussen 1608 en 1617 waren verschenen, genoeg reden om deze opmerking te relativeren; als eenenveertigjarige vond hij het kennelijk nodig om bij het publiceren van zoveel amoureuze lyriek verzachtende omstandigheden aan te voeren.Ga naar eind3 Wat niet uitsluit dat er inderdaad jeugdwerk tussen kan zitten. De soms gebrekkig metrische verzen, die Cats voor de uitgave van 1627 zou herschrijven, wijzen duidelijk op een beginnend dichterschap. Vanzelfsprekend zal de totstandkoming van de bundel enige tijd hebben geduurd. Het ontwerp van de titelprent draagt in ieder geval het | |
[pagina 9]
| |
jaartal 1616 en men mag ervan uitgaan dat Cats, toen hij die opdracht aan Van de Venne gaf, al een behoorlijk deel af had. De prozastukken, die voor het eerst worden opgenomen in de tweede uitgave in 1618 (nr. b.2), zijn waarschijnlijk in dat jaar geschreven. De editio princeps verscheen in 1618 bij Hans van der Hellen (nr. b.1). Deze stads- en statendrukker, afkomstig uit Zierikzee, was tussen 1617 en 1664 werkzaam te Middelburg. In 1618 drukte hij behalve Cats' Silenus ook tweemaal diens Maeghden-plicht. Hij werkte in opdracht van uitgevers als Van de Vivere, Van de Venne en Roman, en drukte onder andere de prent ‘De Synode van Dordrecht’ met een gedicht van Cats (1619), evenals Cats' Self-stryt (1620 en 1621) en Tooneel van de mannelijcke achtbaerheyt (1622). De drukkerij was eerst gevestigd in ‘De Fransche Galey’ en later in ‘'t Wapen van Audenaerde’.Ga naar eind4 Elk van de 51 prenten (die drie maal werden afgedrukt) voorzag Cats drie keer in drie afdelingen van een specifieke betekenis door middel van Nederlandse, Latijnse en Franse motto's, gedichten en citaten. Wie naar Cats' naam zoekt, zal eerst wat moeten bladeren: hij valt voor het eerst onder de voorrede (3*4v). Nog in datzelfde jaar verscheen een uitgebreidere editie, eveneens bij Van der Hellen in Middelburg (nr. b.2). Er zijn 102 prozaverhandelingen bijgekomen (in het Nederlands en Latijn) en de prenten worden nu nog maar één keer afgedrukt. In een afzonderlijk ‘Ad lectorem’ schrijft Cats dat de boekhandelaren bij hem waren komen klagen over de kosten van het boek, die door het driemaal afdrukken van de afbeeldingen buiten proportie waren gestegen; de kopers vonden de onnodig hoge prijs bezwaarlijk. Vandaar, zo zegt hij, dat voor een andere vorm werd gekozen. De lezer zal nu wel wat heen en weer moeten bladeren om er de corresponderende prenten bij te zoeken, maar als hem dit lastig lijkt, kan hij altijd nog exemplaren van de eerste uitgave voor een iets hogere prijs aanschaffen. Uit deze opmerking van Cats valt af te leiden dat de koper in 1618 tussen beide uitgaven kon kiezen. Pas in de derde uitgave uit 1619 stond de naam van de auteur op de titelpagina. Het ging hier om een heruitgave van de tekst uit 1618, op de markt gebracht door Willem Jansz [Blaeu] (1571-1638): de vellen zijn die van Van der Hellen, terwijl de nieuwe titelpagina de drukkerij van Blaeu vermeldt (nr. b.3). De ondernemende Amsterdamse cartograaf, zeevaartkundige en drukker-uitgever Blaeu had inmiddels verschillende embleembundels uitgegeven, onder andere Hoofts Emblemata amatoria (1611), Visschers Sinnepoppen (1614) en Heinsius' Nederduytsche poemata (1616), evenals een nieuwe editie van de bundel Thronus cupidinis (1618). Blaeu komt in hetzelfde jaar 1619 met een andere editie (nr. b.4). Het eerste deel is ongewijzigd gebleven; de delen 2 en 3 hebben echter een ander zetsel. Tot twee keer toe staat op de nieuwe titelpagina's voor de delen 2 en 3 per abuis het jaartal 1519. Dat gebeurt nogmaals in de heruitgave van deze editie die Blaeu in 1620 uitbrengt (nr. b.5). | |
[pagina 10]
| |
Twee jaar later geeft hij Silenus wederom uit, nu in een geheel nieuw zetsel (nr. b.6). De titelpagina maakt dan melding van zijn toegevoegde naam ‘Blaeu’ en zijn nieuwe merk: ‘'tAmsterdam, by Willem Iansz Blaeuw, inde vergulde Sonnewyser’, voorzien van het drukkersmerk met een hemelglobe en het motto ‘Indefessus agendo’.Ga naar eind5
Op 13 november 1623 schreef Cats een brief vanuit Dordrecht aan de op dat moment zevenentwintigjarige Constantijn Huygens. Die had Cats kort daarvoor om advies gevraagd over een mogelijke drukker voor zijn eigen werk; terloops vermeldde hij ook gehoord te hebben dat Cats aan zijn emblemen aardig verdiend had. Gezien de datering van de brief en de belangrijke informatie die hij bevat over de bemoeienis van Cats met zijn bundel tot dan toe, wil ik op dit punt de drukgeschiedenis even onderbreken.Ga naar eind6 De produktie blijkt niet zonder problemen te zijn verlopen: ‘Het is mij bekend dat sommigen menen dat ik met de uitgave van mijn Emblemata geld verdiend heb, en misschien had dit werk niet zonder enige winst (zo het de goden behaagt) kunnen verschijnen, als niet enkele nietswaardige lieden dit verijdeld hadden. Ik zal de zaak uitleggen. Op eigen kosten en zelfstandig ondernam ik die uitgave (hoewel niet ter zake kundig). Ik liet zelf koperplaten en afdrukken maken. Hiertoe was er in die tijd in Zeeland geen pers beschikbaar, en er was niemand die het zou kunnen drukken; ik heb nieuwelingen hiervoor aangesteld, die behalve onervaren (waardoor alles mis ging) ook te kwader trouw waren. Zozeer, dat talloze vellen bedorven zijn (maar elk blad is een boek op zich), bijna ontelbare vellen door kwade trouw zijn zoekgeraakt of op verkeerde posten zijn geboekt.’Ga naar eind7 Boek- en literatuurhistorici beweren dat Jan Pietersz van de Venne, de broer van Adriaen, in 1618 voor eigen rekening bij Hans van der Hellen de Sinne- en minnebeelden liet drukken, maar dit moet op een misverstand berusten.Ga naar eind8 De brief geeft duidelijk aan dat Van der Hellen de teksten wel drukte, maar de tweede drukgang van de gravures niet zelf kon verzorgen. Gelet op het vervolg van de brief doelt Cats hier zeker niet op de zojuist genoemde uitgaven die bij Willem Jansz verschenen, want hij zegt: ‘Dit was er de oorzaak van dat ik alle exemplaren samen met de koperplaten aan Willem Janszoon [Blaeu] verkocht. Hij heeft mij, dat beken ik, naar behoren en in klinkende munt de beloofde som betaald. Maar ik geloof, dat als ik de rekening zou opmaken van alle onkosten en verliezen, ik weinig of geen winst zal overhouden, vooral als hierbij de tussentijdse rente geteld wordt. Ik had immers meer dan zeshonderd Vlaamse ponden uitgegeven, die ik noodzakelijkerwijs in gedeelten en pas na lange tijd terugkreeg. Op grond daarvan heb ik mijn werken in handen gegeven van de gebroeders Van de Venne, die het fraai met prachtige exemplaren, boeken en andere smaakvolle zaken vergoeden, | |
[pagina 11]
| |
ofwel op een andere wijze, als zij dat juist achten; zij dragen alle kosten, zij voegen koperplaten in, waar mij dat juist lijkt.’Ga naar eind9 Cats heeft destijds zelf de onkosten gedragen en die liegen er niet om. Zeshonderd Vlaamse ponden, wat neerkomt op f 3600, was een aanzienlijk bedrag. Omstreeks het jaar 1600 lag het gemiddelde jaarinkomen van een ambachtsman rond de f 200; de uitgave van de Emblemata betekende dus een investering van zo'n achttien jaarinkomens. Pas na deze ervaringen heeft hij besloten zijn belangen te laten behartigen door de Van de Vennes. De opmerking dat waar hem dat juist lijkt gravures werden ingelast, geeft aan dat Cats zich inliet met de illustraties. Tot zover de brief.
In 1624 verscheen, zonder naam van een drukker of uitgever en zonder plaats, voor het eerst een uitgave in duodecimo (nr. b.7). Tot op dat moment waren alle edities in kwarto. Deze uitgave is de eerste goedkopere editie geweest (er zouden er meer volgen) en zij mikte ongetwijfeld op een breder publiek dan tot dan toe werd bereikt. De bundel is sterk ingekort: afwezig zijn alle prozastukken en alle citaten. Wanneer Van de Venne in 1629 de lezers waarschuwt voor roofdrukken en vraagt geen ‘slecht en kladdich uytgekomen’ uitgaven van de emblemen te kopen, zal zijn oproep gericht zijn tegen edities als de onderhavige (zie voor deze waarschuwing nr. b.10). De volgende stap in de drukgeschiedenis biedt een verrassing. Het gaat namelijk om de uitgave die zonder opgave van jaar bij Blaeu uitkomt, tevens de laatste onder zijn impressum (nr. b.8). Het meest opvallend aan deze editie is wel de compositie, want de verschillende afdelingen zijn hier in elkaar geschoven. De tekst gaat terug op die van 1618-2 (nr. b.2), terwijl de structuur, een prent direct gevolgd door alle drie de uitleggingen, conform de uitgave van 1627 (nr. b.9) is. Voor de datering zijn er daarom twee mogelijkheden: óf deze editie van Blaeu is van ná 1627 en grijpt over deze uitgave heen terug op zowel de prenten als de teksten van vóór 1627; óf ze is van vóór 1627. De laatste veronderstelling vindt steun in de toegekende privileges. Blaeu had op 21 augustus 1619 het privilege ontvangen van Van der Hellen en dat aan de Van de Vennes draagt de datum 22 maart 1625 (het zou vervolgens tussen 26 juli 1626 en 24 november 1628 worden ‘uitgeleend’ aan Pieter van Waesberge te Rotterdam). Het lijkt mij niet waarschijnlijk dat wanneer de gebroeders Van de Venne een algemeen privilege hebben gekregen voor de werken van Cats, een gerespecteerde firma als Blaeu zo'n privilege zal hebben geschonden. In plaats van de ooit voorgestelde datering voor deze uitgave, namelijk 1630, komt de periode tussen 1622 (nr. b.6) en begin 1625 wellicht dichter in de buurt.Ga naar eind10 Als deze reconstructie klopt, betekent dit dat de ‘nieuwe’ structuur van de bundel waarover Cats in het voorwoord van 1627 spreekt, reeds voor die omwerking door Blaeu is bedacht. Cats zou dan door de typografische en structurele oplossing in deze Amsterdamse uitgave op het | |
[pagina 12]
| |
idee kunnen zijn gebracht de opbouw van de nieuwe bundel, die in 1627 uitkomt bij Pieter van Waesberge, te veranderen en die omzetting vanuit zijn ideële standpunt te verantwoorden (nr. b.9). Cats heeft naar eigen zeggen door het ineenschuiven van de afzonderlijke delen de structuur inzichtelijker willen maken en willen voorkomen dat de jongeren alleen maar het amoureuze deel zouden lezen en de rest voor gezien zouden houden; hij schrijft exemplaren onder ogen te hebben gehad waarvan alleen het eerste deel gelezen was.Ga naar eind11 Deze uitgave met als titel Proteus ofte minne-beelden verandert in sinnebeelden, is voorzien van één titelprent waarop de getroonde Cupido de centrale plaats inneemt. Van de prenten, die alle nieuw zijn en spiegelbeeldig ten opzichte van de editio princeps, zijn er vier zonder kunstenaarsnaam, zes voluit gesigneerd (de tweede draagt bovendien de datering 1626) en hebben 42 het monogram JS van de graveur Jan Gerritsz. Swelinck. Cats voegde aan de bundel tevens een nieuw (openings)embleem toe en liet de tweede prent ingrijpend veranderen. De twee eerste picturae, naar ontwerp van Adriaen van de Venne, zijn een stuk groter dan de andere die nagenoeg dezelfde doorsnede hebben als de prenten van de 1618-uitgave, (± 12-12,5 cm.). De verandering van de tweede prent met de hoekmedaillons heeft de voorstelling onmiskenbaar verlevendigd en de aanwezigheid van twee modieus geklede paren aan het begin van het boek is de aantrekkelijkheid ten goede gekomen. Bovendien werd de bundel uitgebreid met een Engelse vertaling van de amoureuze gedichten.Ga naar eind12 Opvallend aan deze editie uit 1627 zijn verder de telkens wisselende adressaten in de gedrukte opdrachten: in totaal werden elf varianten aangetroffen. Er zijn er met een opdracht ‘Aende Eerentfeste Achtbare wijse Voorsienige seer discrete Heeren, Mijne Heeren Schoutet Burgermeesteren Schepenen Raden ende Regeerders der wijt vermaerde Coop-Stadt tot Rotterdam’ (verreweg in de meeste gevallen); met dezelfde aanloop: ‘tot Dordrecht’, en ‘tot Deventer’; ‘Aende Eerentfeste Achtbare wijse Voorsienige seer discrete Heeren, Mijne Heeren Schoutet Burgermeesteren Schepenen Raeden ende Regeerders der Stadt Briel’ (hier moest de vermelding ‘koopstad’ achterwege blijven); aan de Staten van Rotterdam; ‘Aende edele moghende heeren, mijne heeren de staeten 's landts van Wtrecht’; ‘Aende wijse Voorsienige Heeren, de Heeren Bewint-hebberen van de Oost-Indische Compagnie Residerende tot Middelburch’; ‘Aende Edele Mogende Hoogh wijse Hoogh geleerde, ende Voorsienighe Heeren, Mijne Heeren de President ende Raeden vanden Hoogen Raet van Hollant Zeelant ende West-Vrieslandt’; ‘Aende Dooluchtige [sic] Hooghmogende Heeren, Mijne Heeren de Staten Generael vande Vereenichde Nederlantse Provintien’; ‘Edele wijse Voorsienige Heeren, Mijne Heeren van de Reecken-kamer des Generaliteyts der Vereenichde Nederlantse Provintien’; en: ‘Aende achtbare | |
[pagina 13]
| |
wijse voorsienige heeren, de heeren bewint-hebberen vande West-Indische compagnie residerende tot Amsterdam’. Met deze lange reeks varianten in de dedicatie bestrijkt de bundel een tamelijk breed opdrachtgebied.Ga naar eind13 Deze drukstrategie van exemplaren met wisselende opdrachten kan bijzonder lucratief zijn geweest. Het was gebruikelijk dat de Staten en vooraanstaanden tegen een financiële vergoeding opdrachten voor boeken accepteerden. Deze zogeheten ‘vereeringen’ waren vaak behoorlijk hoog. Prikkelend, maar nog nauwelijks onderzocht, is de vraag naar de mate en wijze van subsidiëring van auteurs en boekhandelaars-drukkersuitgevers. Toegekende bedragen konden afhankelijk zijn van het aantal te leveren of geleverde exemplaren.Ga naar eind14 Het zou aardig zijn na te gaan of er daadwerkelijk door de verschillende ‘gedediceerden’, opgenomen in Proteus, is betaald. Misschien werpt dit tevens licht op de vraag wie er in dat geval beter van is geworden: was het Swelinck die de opdracht ondertekende, Van Waesberge die het werk uitgaf, Cats zelf, of een combinatie van een van deze mogelijkheden? De archieven van de Staten Generaal, de provinciale Staten en die van de genoemde instanties: de Gecommiteerde Raden, Gedeputeerden en bewindhebbers, kunnen hierop eventueel antwoord geven. Goedkoop zal de uitgave zeker niet zijn geweest. Bij de berekening van de velprijs moet men er wel rekening mee houden dat de eindprijs van toepassing kan zijn geweest op het gehele werk in een bundel, in plaats van op een deel ervan (het ‘hoofdwerk’). Dit verschil verklaart waarom men op uiteenlopende prijzen per vel is uitgekomen, variërend van 2,36 stuivers tot 1,32 stuivers, voor de in 1625 eveneens bij Pieter van Waesberge verschenen embleembundel Emblemata van Zacharias Heyns. De uitgave vertoont wat betreft papier, vormgeving, het gebruik van verschillende lettertypes en de vele prenten, sterke overeenkomst met Cats' twee jaar later verschenen Proteus.Ga naar eind15 In één van de zesendertig exemplaren uit 1627 die ik onder ogen heb gehad, heeft het gehele A-katern een afwijkend zetsel. Nagenoeg de meeste afwijkingen zijn aan te merken als evidente fouten, wat zou betekenen dat dit katern een vroeg stadium in de totstandkoming van de editie vertegenwoordigt. Omdat voor deze uitgave het nieuwe openings-embleem voor de eerste keer werd gedrukt, is mijn vermoeden dat we hier met een voorstadium in de drukgang te maken hebben: gecorrigeerd ná deze druk, wordt het katern in die nieuwe versie vervolgens opnieuw gezet en voor de overige afdrukken gebruikt. Het blijft wel gissen waarom er een geheel nieuw zetsel is gemaakt en niet is gecorrigeerd op de pers (wat gezien de veranderingen toch mogelijk was geweest). Misschien is het eerste zetsel vanaf de galei in pastei gevallen.Ga naar eind16
Cats' vaste illustrator Adriaen van de Venne is zelf medeverantwoordelijk voor een nieuwe fase in de drukgeschiedenis. In 1629 bieden hij en | |
[pagina 14]
| |
de drukker-boekverkoper Joost Ockerss. in Den Haag een uitgave aan met nieuwe afbeeldingen in een afwijkend formaat: de prenten zijn rechthoekig en eenvoudig van stijl (nr. b.10). Wat deze uitgave ook interessant maakt, is dat de prozateksten (alléén de Nederlandse zijn opgenomen) een eigen faux-titre hebben en worden gescheiden van de prenten en gedichten door ander literair werk van Cats. Het gevolg is dat de prenten met de gedichten nu beschouwd worden als de emblemen en de prozastukken die verderop staan afgedrukt fungeren als verklaringen. Misschien heeft dit uit elkaar zetten van prent en gedicht enerzijds, en prozacommentaar anderzijds, iets te maken met het gangbare structuurprincipe binnen raadselboekjes.Ga naar eind17 De uitgevers schrijven in de tekst die aan de verklaring voorafgaat onder meer: ‘Indien datter sommige mochten wesen die de gedichten om de kortheyt niet konnen vatten, sullen hier in ten vollen onderricht werden.’ Daarnaast waarschuwen ze de lezer met klem voor onwettige nadrukken die in de handel zijn gebracht.Ga naar eind18 De prenten uit 1629 worden opnieuw gebruikt in een ongedateerde editie waarvan naar mijn weten slechts één exemplaar is overgeleverd. Het gaat om een boekje in de Glasgow University Library (Stirling Maxwell Collection) waarin, behalve de Nederlandse en Franse amoureuze gedichten, ook de Engelse vertalingen zijn opgenomen (nr. b.11). Die Engelse gedichten waren voor het eerst achter de uitgave van Proteus (1627) afgedrukt. Totdat meer informatie over de makers van de titelprent wordt gevonden, want die kan nog van belang zijn, moet deze uitgave in of na 1629 worden gedateerd.Ga naar eind19 Tot 1655, het jaar waarin de verzamelde werken voor het eerst zijn gepubliceerd, komen behalve dit unieke bundeltje, nog tien verschillende, ongedateerde, uitgaven op de markt (de nrs. b.12-b.21). In die werken zitten meestal kopieën van de embleemprenten van een, ten opzichte van de gesanctioneerde edities, duidelijk mindere kwaliteit. Bovendien zijn telkens de Latijnse (en vaak ook de Franse) teksten evenals de citaten prijsgegeven. Befaamde autoriteiten vielen weg en de lering werd steeds minder dwingend aangeboden. Het blijft fascinerend te zien hoe in de loop van de tijd uitgevers naar eigen inzicht delen hebben weggelaten, zonder daardoor iets onbegrijpelijks aan te bieden. Gevolg is dat met deze goedkope en kleine bundels, een bijzonder groot publiek zal zijn bereikt. De koper van de Sinne- en minnebeelden, uitgekomen tussen de jaren '30 en '50 van de zeventiende eeuw, kreeg iets geheel anders in handen dan degene die de bundel in de jaren twintig van die eeuw had gekocht. In de praktijk kwam het dus neer op: iedere voet zijn eigen schoen. Tot de vroege negentiende eeuw blijven de embleemprenten in ieder geval wel gehandhaafd. Men kan zich afvragen of Cats zich ook met de latere uitgaven van zijn werk heeft beziggehouden. Voor zijn verzameld werk ligt dat voor de hand, maar er zijn vele edities waarin van de oorspronkelijke opzet | |
[pagina 15]
| |
niets meer is terug te vinden. Medeweten, laat staan medewerking, lijkt in deze gevallen uitgesloten. Er zijn binnen die anoniem uitgebrachte werkjes enkele reeksen te onderscheiden. Het gaat dan om edities die direct in elkaars lijn liggen. Door middel van handschriftelijke aantekeningen en bijgebonden werken (maar dat laatste geeft veel minder zekerheid), kunnen sommige uitgaven met meer of minder precisie worden gedateerd. Emblemata ofte minnelycke, zedelycke, ende stichtelycke sinnebeelden (nr. b.12) heeft dezelfde titelprent en embleemprenten als van het boekje uit 1624 (nr. b.7); het is ook identiek qua opzet. Er is hier evenwel sprake van een geheel nieuw zetsel en een ander voorwerk. Misschien is deze uitgave, gelet op de herschreven voorrede, van (iets) latere datum, dus in ieder geval na 1624. Een bijgebonden werk draagt het jaartal 1632. De editie Poëtische wercken van den Heer Iacob Catz, met de gegraveerde titel Minnelijcke, zedelijcke, ende stichtelijcke sinne-beelden met der selve ghedichten (nr. b.13) zal tussen 1632 (bijgebonden werken) en 28 juli 1634 (een aantekening van de bezitter Julius Tijdloos) zijn uitgekomen. Deze uitgave gaat voor wat betreft de structuur, namelijk de uit elkaar gehaalde gedichten en prozafragmenten, terug op de bundel verschenen bij Van de Venne (nr. b.10) en zij staat bovendien in één lijn met de volgende editie in de reeks, die ook als titel Poëtische wercken draagt en dezelfde prenten heeft (nr. b.14). De bijgebonden werken zijn hier 1635 gedateerd. Omstreeks datzelfde jaar verschijnen nog drie uitgaven. Ze zijn alle drie getiteld Emblemata ofte minnelycke, zedelycke, ende stichtelycke sinnebeelden. Door D.I. Catz (b.15) en deze liggen in één lijn met de nrs. b.7 en b.12. Wel zijn er andere platen gebruikt. In een van de exemplaren is geschreven: ‘Dirck van Heuvel 1635’. De tweede is op het eerste gezicht gelijk aan de eerste, maar heeft duidelijk een ander zetsel (nr. b.16). De derde in de reeks heeft wederom een nieuw zetsel, evenals een afwijkende titelprent (nr. b.17). De datering van de laatste twee is moeilijk vast te stellen. Iacobi Catzii I.C. Silenus Alcibiadis sive Proteus, voorghestelt in minn'- en zinne-beelden, met de sedelijcke en stichtelijcke verklaringe, tegen-over yder beelt ghestelt verschijnt zonder plaats en zonder jaar; het werk is mogelijk tussen 1640 en 1645 uitgebracht (nr. b.18). Hierin bericht een ‘Tot den leser’ [a1v] dat de tekst voor oudere lezers in een grotere letter is gedrukt (slechts voor twintig prozastukken is dat ook daadwerkelijk het geval): ‘Gunstighe leser, alsoo ick dit Werck over eenige Iaren met kleyne Letter hadde Gedruct, soo is my van verscheyden Oude Lieden geseyt dat zyt wat grover van Letter wenschten te zyn, daerom hebbe ickt, tot yders dienst, met grover Letter Ghedruckt.’ De twee volgende edities in de drukgeschiedenis gaan waarschijnlijk op deze terug. De eerste verschijnt in Gouda bij Pieter Jansz Rammaseyn (Petrus Rammazenius). Hij biedt de bundel Silenus Alcibiadis sive Proteus, voorghestelt in minn'- en zinne-beelden, als mede zijn Maeghden-plicht, en andere wercken | |
[pagina 16]
| |
aan (nr. b.19). De boekdrukker en boekbinder Rammaseyn (geboren te Gouda, aldaar in 1619 gehuwd en er in 1651 begraven), vestigde zich aan de zuidzijde van de Korte Groenendaal ‘in 't verguld a.b.c.’ Er zijn zo'n vijftig door hem gedrukte uitgaven bekend. Wannneer hij Silenus Alcibiadis precies uitbrengt, is niet duidelijk. Het zal, gelet op de vorige editie en het bijgebonden werk, ook tussen 1640 en 1645 zijn. Deze eenvoudige uitgave waarin grote delen in een gotische letter zijn gedrukt, zal niet al te duur zijn geweest. Het embleem is telkens verdeeld over drie pagina's, met weer alleen de Nederlandse gedeelten. Zoals uit de ondertitel blijkt, gaf Rammaseyn gelijktijdig Cats' Maeghden-plicht uit.Ga naar eind20 De volgende uitgave (nr. b.20) stemt in opbouw overeen en is te beschouwen als een heruitgave van de druk bij Rammaseyn. Zij verschijnt onder dezelfde titel, maar nu in Dordrecht bij Maerten de Bot(h). Deze Maerten, waarschijnlijk een zoon van Adriaen Jansz de Both, was in de jaren 1644-1645 ‘teghen over de Vriesestraet Inde Nieuwe Kerkbijbel’ te vinden; in 1645 wordt hij ‘boeckvercooper’ genoemd. Rond deze tijd (de bijwerken dragen ook het jaartal 1645) kan vermoedelijk De Bots uitgave van Silenus worden gedateerd. Blijkbaar heeft De Bot de gedrukte vellen of het zetsel van Rammaseyn overgenomen (de tekst is namelijk identiek), het opschrift op de gegraveerde titel aangepast en de gravures (zelf) afgedrukt, want de prenten zijn beter ingeïnkt; sommige lijken zelfs te zijn opgewerkt.Ga naar eind21 De laatste in de reeks ongedateerde edities heeft als gegraveerde titel Iac. Catzii. Silenus Alcibiadis sive Proteus dit zijn zedelijcke verclaeringen over sijne sinne beelden (nr. b.21). Voor deze uitgave zijn mogelijk de prenten van nr. b.14 gebruikt. Het gaat hier hoogstwaarschijnlijk om de editie die wordt vermeld in de boekhandelscatalogus van Broer Jansz uit 1646: ‘De Heer J. Cats Proteus, Maegden-plicht, Self-strijdt, etc. verciert met schoone kopere Platen. t' Amsterdam by Theunis Jacobsz, in 8’.Ga naar eind22 In een van de bijgebonden werken staat: ‘Gedrukt tot Harderwyck, by Egbert Arentsen. 1644’. Deze Egbertus Arnoldus van Nunspeet (werkzaam tussen 1644 en 1651; gestorven 1652) drukte in 1650 onder meer voor de boekverkoper Wilhelmus Bosch.Ga naar eind23
Het eerste verzameld werk van Cats werd in 1655 te Amsterdam onder de titel Alle de wercken door Jan Jacobsz Schipper (1617-1669) uitgegeven (nr. b.22). Van 1639-1669 bracht de gereformeerde Schipper, die woonde op de Prinsengracht en later op de Keizersgracht, vele uitgaven op de markt, waaronder werken van Calvijn, Jonston, Drexelius en Bosio. In zijn verzoek om privilege voor het uitgeven van Cats, gericht aan de Staten van Holland, valt te lezen hoe breed en omvangrijk Schippers afzetgebied was: ‘Sulx dat met sijn suppliants kennisse meer als dertigh off veertigh duysent exemplaaren van eeniger derselver wercken, in eenigen tijt herwaarts waaren vercierdt, eenige in de Fransche, Engelsche ende Hoogduytsche taalen waaren overgeset, ende by alle soorten | |
[pagina 17]
| |
van menschen tot in de abdijen ende cloosters, ende in de bibliotheecken van allerley gesinten waaren toegelaaten.’ Schipper kreeg op 23 maart 1655 een privilege voor 16 jaar voor de onuitgegeven werken van Cats; op 13 september 1658 van de Staten-Generaal een privilege voor 13 jaar, nu voor alle werken.Ga naar eind24 De eerste Alle de wercken is een uitermate fraaie uitgave in folio. Van dit, terecht met trots gepresenteerde, boek moeten naast de gewone oplage zeven met zilveren muiters en sloten versierde exemplaren zijn vervaardigd. De iconografie van deze bandversieringen gaat terug op de Trionfi van Petrarca: op de muiters, de versieringen op het voor- en achterplat van de band, staan een bellenblazend jongetje, een figuurtje dat zijn gezicht met een kap bedekt, een slang in een ringvorm en de vogel Phoenix; op de sloten pronken voorstellingen van de Dood die de Tijd overwint en het Laatste Oordeel.Ga naar eind25 Hoewel de uitgever in 1658 spreekt over slechts vijf van deze bijzondere exemplaren, gekoppeld aan de plaatsen die voor Cats' (maatschappelijke) leven van belang zijn geweest, te weten Brouwershaven, Zierikzee, Middelburg, Dordrecht en de Staten van Holland en West-Friesland, weten we inmiddels dat ook de Staten-Generaal een exemplaar kregen aangeboden en dat de auteur zelf eveneens een exemplaar met de sloten in zijn bezit heeft gehad. Dit brengt het totaal op zeven. Van deze exemplaren voorzien van prachtige edelsmeedkunst zijn er nog vier bekend en intact. Ze zijn aanwezig in het stadhuis van Brouwershaven, het Gemeentearchief van Dordrecht, en het Prentenkabinet van Museum Boymans van Beuningen te Rotterdam (dit is het exemplaar opgedragen aan de Staten van Holland en West-Friesland).Ga naar eind26 Het exemplaar uit de nalatenschap van Cats, dat is gebonden in een lichtbruine band, is thans in particulier bezit bij een van de nazaten van Rhijnvis Feith. De herkomst van dit Gelderse exemplaar is overtuigend. In de in 1658 bij Schipper verschenen tweede uitgave van Alle de wercken - de eerste had blijkbaar goed verkocht - zit een prent waarop de sloten en muiters staan afgebeeld (nr. b.23). Verder informeert de uitgever ons in zijn ‘Voorbericht’ over het feit dat Cats' verzen zijn opgenomen in Johannes Gruterus' Polianthea sive Florilegio, en dan volgen Schippers zo vaak geciteerde woorden als het om de oplagecijfers van het werk van Cats gaat: ‘Van 't Huwelijk weet ik by de vijftig duysent gedrukt te tellen, van d'Emblemata, Maegdeplicht, Zelfstrijt en Manlijke achtbaerheyt, weet ik so naau 't getal niet, maer kan d'een door d'ander weynig min zijn; de Spiegel van den ouden en nieuwen Tijdt, stel ik op 25 duysent vast: de Trouring, hoewel verscheyde jaeren na d'andere werken uytgekomen, overtreft dat getal: en is in twee besondere Steden weer op de pers [...].’Ga naar eind27 Wanneer we Schipper hier op zijn woord geloven, is het aantal van tegen de 50.000 verkochte exemplaren van Cats' Emblemata ongehoord hoog. Wel moeten we erop bedacht zijn | |
[pagina 18]
| |
dat een uitgever die binnen korte tijd twee monumentale verzamelwerken op de markt brengt, de cijfers om bestwil naar boven heeft afgerond en iets te hoog heeft ingeschat. Toch ondersteunen de thans bekende feiten Schippers schattingen.Ga naar eind28 Een jaar later verschijnt in Dordrecht bij Jacobus Savry ‘wonende in 't Kasteel van Gent’ opnieuw een Alle de wercken (nr. b.24). Deze uitgave in kwarto-formaat bevat dus de laatste tijdens het leven van de auteur verschenen Sinne- en minnebeelden. Schipper, bij wie het copyright berust, koopt op 30 september 1658 bij Hendrik Hondius (boek- en kunstverkoper in de Hofstraat te Amsterdam) de bij Savry uitgegeven editie. De prijs bedraagt zeven gulden. Hij wilde dit exemplaar kennelijk gebruiken als bewijs om aan te geven dat Savry onrechtmatig had gehandeld en hem gerechtelijk vervolgen.Ga naar eind29 Verrassend is het dan te zien dat Schipper blijkbaar de restpartijen in zijn bezit krijgt, want het zijn dezelfde Dordtse vellen die in de volgende uitgave van het verzameld werk uit 1661 worden gebruikt: Alle de wercken, van de heer Jacob Cats, ridder, stadthouder van leenen, groot-zegelbewaerder der ed: heeren Staten van Hollant en West-Vrieslandt, oudt raedt pensionaris van Hollandt, & .c. t' Amsterdam, by I.I. Schipper, op de Keizers-gracht, 1661. Met privilegie voor 16 jaren (nr. b.25). De toevoeging aan het eind maakte nog eens extra duidelijk bij wie het recht op uitgeven lag.Ga naar eind30 De laatste bij Schipper uitgekomen editie is van 1665, getiteld Alle de wercken, zoo oude als nieuwe, van de heer Jacob Cats, ridder, oudt raedt-pensionaris van Hollandt, &c. Vermeerdert met des autheurs tachtigjarigh leven, en Bedenckingen op Zorgvliet (nr. b.26). Het gaat hier om een nieuw zetsel en de kleine embleemprenten zijn hoogstwaarschijnlijk afdrukken van dezelfde platen die voor de editie nr. b.15 of b.16 werden gebruikt. In de achttiende eeuw zijn de Sinne- en minnebeelden in tien verschillende edities op de markt gebracht: in 1700 en 1712 eerst als onderdeel van Alle de wercken in folio (nrs. b.27 en b.28); vervolgens in twee kleinere uitgaven: in 1717 en 1720 (nrs. b.29 en b.30) en daarna weer in de grootse folio-editie: Alle de wercken. Amsterdam 1726, waarvoor nieuwe platen werden gemaakt (nr. b.31). Bij de editie 1720 startte een reeks: de werken die hierop volgden, bescheiden in omvang, liggen in elkaars verlengde. De titelprent en de embleemprenten werden steeds opnieuw gebruikt, maar er was wel sprake van nieuwe zetsels (nrs. b.32, b.33 en b.34). Aan het eind van de eeuw werden in Gent en Amsterdam nogmaals twee verzamelde werken uitgebracht (nrs. b.35 en b.36). Voor de laatste achttiende-eeuwse uitgave, in 19 delen, trad Rhijnvis Feith op als editeur. De negentiende eeuw zorgde wederom voor een grote variëteit aan edities: nu werden uitgaven gepubliceerd waarin voor het eerst de embleemprenten achterwege bleven, zoals in de Dichterlijke werken uit 1828 (nr. b.37).Ga naar eind31 Verder verscheen bij een andere Amsterdamse uitgever in 1834 een heruitgave van de editie van Feith (nr. b.38). De prenten | |
[pagina 19]
| |
hieruit werden vervolgens opnieuw gebruikt voor de in Deventer uitgekomen Dichtwerken van Jacob Cats, naar de behoeften van den tegenwoordigen tijd ingerigt. Zij verschenen in acht delen tussen 1843 en 1854 (nr. b.39). Met een 1861 gedateerd voorwoord presenteerde W.J. Hofdijk Vader Cats uitgegeven voor het Nederlandsche volk. Het werk, zonder embleemprenten, kwam uit bij H.C.A. Campagne in Tiel (nr. b.40). Dan volgt het laatste hoogstandje in de drukgeschiedenis van Cats' Alle de wercken. Het betreft de indrukwekkende uitgave die een jaar later, in 1862, werd bezorgd door Johannes van Vloten, destijds hoogleraar te Deventer. Het werk werd uitgegeven te Zwolle door de erven J.J. Tijl. In deze tweedelige folio-uitgave zijn de embleemprenten op staal gegraveerd door Johan Wilhelm Kaiser (nr. b.41). Ze hebben vaak grote veranderingen ondergaan: doorgaans zijn de details die een centrale positie innamen tot onderdeel van een voorstelling geworden en zijn paartjes toegevoegd die nadrukkelijk aandacht vragen voor de emblematische interpretatie. Verder zijn fictionele elementen, zoals wolkenhanden, gewijzigd.Ga naar eind32 Belangwekkend voor de receptie van Cats en voor de literatuur-sociologie in het algemeen is de bijgevoegde lijst van intekenaren, waarbij de woonplaats (land) en het beroep van de kopers werden vermeld.Ga naar eind33 Bij de uitgever H.A.M. Roelants te Schiedam verscheen behalve een Al de werken van Jacob Cats. Met eene levensbeschrijving van den dichter. Volksuitgaaf. S.a. [1870], een verzameld werk onder dezelfde titel, met als extra aanduiding: ‘Oorspronkelijke spelling’, eveneens zonder jaar van uitgave, maar te dateren in 1876. In beide gevallen werden de Sinne- en minnebeelden flink bekort: op een zeer volle bladspiegel staan verdeeld over twee kolommen alleen de Nederlandstalige verzen. Er zijn wederom geen embleemprenten (nrs. b.42 en b.43). W. Wolterink bezorgde in 1880 de laatste negentiende-eeuwse uitgave (nr. b.44). Hierin werden zinkografieën opgenomen, gemaakt naar de nieuwe prenten van Kaiser uit 1862. In onze eeuw liep het aantal edities van de Sinne- en minnebeelden drastisch terug tot twee. De samensteller E.v.O. maakte het in 1905 wel erg bont door hele stukken tekst weg te snijden. Hij repte in zijn inleiding (zijn doelgroep is ‘den ongeletterden middenstand’) met geen woord over het weglaten van de prenten (nr. b.45). De tekstuitgave die J. Bosch in 1960 maakte, is de laatste geweest (nr. b.46). Hij liet de prenten en de Nederlandstalige teksten uit 1627 afdrukken en gaf behalve woordannotaties summiere verwijzingen bij de door Cats genoemde auteurs.
Tot slot vermeld ik volledigheidshalve twee vertalingen uit de achttiende- en negentiende eeuw. De Duitse editie getiteld Des unvergleichlichen Holländischen Poëten Jacob Cats, Rittern und Raht-pensionarii von Holland und West-Friesland &c. Sinnreiche Wercke und Gedichte verscheen in | |
[pagina 20]
| |
acht delen te Hamburg tussen 1710 en 1717. Met name op het gebied van de aankleding zijn er op de (ongesigneerde) prenten, die telkens per acht op één pagina staan, aardige verschuivingen te zien. De mode uit de Gouden Eeuw heeft plaats gemaakt voor een vroeg-achttiende-eeuwse kleding waarbij de karakteristieke steekhoed een van de nieuwe elementen vormt.Ga naar eind34 In Engeland maakte Richard Pigot in 1860 een luxe editie: Moral emblems with aphorisms, adages, and proverbs, of all ages and nations from Jacob Cats and Robert Farlie. Het boek, dat zowel in 1862 als in 1865 (onveranderd) zou worden herdrukt, geeft een combinatie van enkele embleembundels van Cats omdat de editeur Pigot behalve uit de Sinne- en minnebeelden ook uit latere embleembundels van Cats heeft geput. De prenten gaan direct terug op de oorspronkelijke uitgaven, al heeft de graveur John Leighton zich wel enige vrijheden veroorloofd. Er treden perspectiefwisselingen op, figuren winnen aan gewicht en zo nu en dan krijgt een omgeving een neoclassicistische aanpassing.Ga naar eind35
Met dit overzicht in vogelvlucht van de vele verschijningsvormen is het onmogelijk nog van dé Sinne- en minnebeelden van Cats te spreken. Daarvoor heeft Cats' eersteling te veel gedaanteverwisselingen ondergaan. De dure bundel, fraai vormgegeven op een mooie kwaliteit papier, met verschillende lettertypen en vele, uitgewerkte gravures, ondergaat in de loop der tijd zoveel veranderingen, met zo nu en dan uitschieters naar boven en beneden, dat men nauwelijks over een en hetzelfde boek voor een bepaalde lezersgroep kan spreken. Deze verschuiving in uiterlijk en functie in de loop der tijd laat zich vergelijken met wat is opgemerkt over het lezen van chapbooks binnen diverse sociale groepen: veel van de boekjes voor het volk waren aanvankelijk geen boeken van het volk, maar begonnen hun carrière als elite-literatuur.Ga naar eind36 Prijsverschillen moeten invloed hebben gehad op het publieksbereik. De prijs van het boek werd sterk beïnvloed door de produktieprijs, die weer bepaald werd door de lonen van de zetters, drukkers en correctors, door de kosten van illustraties, maar vooral door de papierprijs. Meestal was de eindprijs afhankelijk van de prijs per ongevouwen vel (ook wel ‘bladt’ genoemd). Voor particulieren waren de kosten van het innaaien nogal eens als gebruikelijke dienstverlening opgenomen in de eindprijs. Een uiteindelijk hoge prijs voor een boek kon relatief gezien, namelijk wanneer men de gemiddelde velprijs berekent, toch redelijk zijn. Om de particuliere eindprijs te bepalen vermenigvuldigden de boekverkopers de produktiekosten met ongeveer een factor twee. Het Houwelyck van Cats was in 1647 bij een boekhandel in twee uitgaven te koop: voor 5 gulden in een kwartijn (de editie Haarlem 1642) en voor 1 gulden en 4 stuivers in een duodecimo-editie (de uitgave uit 1636 of 1642), zoals blijkt uit de magazijnscatalogus met gedrukte prijzen van de Amsterdamse boekverkoper Hendrick Laurensz.Ga naar eind37 Johan de Brunes | |
[pagina 21]
| |
Emblemata uit 1636 moest 3 gulden en 12 stuivers kosten en Ripa's Iconologia in 1656 5 gulden, wat neerkomt op 1,2 stuiver per vel. Aan het eind van het eerste kwart van de zeventiende eeuw bedraagt, zo blijkt uit de prijzen in fondscatalogi, de gemiddelde velprijs van ongeïllustreerde werken zo'n 0,6 stuiver. Het is begrijpelijk dat illustraties de prijs van een boek opdreven. Bredero's Groot lied-boeck uit 1622, een quarto-oblong, kostte in 1628 1 gulden en 14 stuivers (een prijs per vel van 0,85 stuivers), een indicatie dat het ging ‘om een luxe-object voor liefhebbers die bereid waren om voor het grote formaat en de kopergravures het nodige te betalen.’Ga naar eind38 Het kan niet anders of de eerste uitgaven van de Sinne- en minnebeelden waren alleen betaalbaar voor een koopkrachtige elite. Een groot deel van de vaak oneerbiedig uitgegeven Sinne- en minnebeelden zullen, evenals psalmboeken, almanakken en populaire liedboekjes bestemd zijn geweest voor eenvoudige mensen die slechts enkele boeken in hun bezit hadden. Uit boedel- en bibliotheekinventarissen kan men afleiden dat gezocht moet worden in kringen van bijvoorbeeld lijnslagers, stadsmetselaars, schoenmakers, koopmansboden, kalkbranders en schippers.Ga naar eind39 De hogere prijzen voor embleemboeken kunnen negatief gewerkt hebben op minder kapitaalkrachtigen, hoewel er na de editio princeps geen enkele uitgave meer verscheen waarin de prenten drie keer werden afgedrukt. De verleiding is groot om te veronderstellen dat juist voor de minder bedeelden vele, aanzienlijk goedkopere, (roof)drukken op de markt zijn gebracht. De verschuivingen binnen de titel: van Silenus Alcibiadis, via Proteus, naar Sinne- en minnebeelden, evenals de nadrukkelijke vermelding edities aan te bieden met grotere drukletters voor mensen met slechte ogen, wijzen op een doelbewuste verruiming van de markt.Ga naar eind40 |
|