Klagende maeghden en raet voor de selve(1634)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina LVIII] [p. LVIII] Maeghde-gesangh. Voor een ionge dochter noch vry in hare genegentheden. Op de vvyse: Les marigniers n'adorent qu'an beau jour. VVEl op, mijn ziel, bereyt u tot het werck, Laet u gepeys eens van der aerden rijsen, 'Tis nu ter tijt mijn wit en oogh gemerck God in den geest en door gesangh te prijsen. Voor alle dingh soo wil ick in ootmoet V, groote God, van ganscher herten dancken, Dat ghy mijn eer tot heden hebt behoet, Van list, en lust, van alle quade rancken. Ick ben een maegt ('tis u, o Heer, bekent) Die noyt een boeften roof en ben gevallen, [pagina LIX] [p. LIX] Mijn teere jeugt is fris en ongeschent, En niet geneygt tot ongeregelt mallen. O reyne geest, die vuyle tochten haet, Slaet doch een oogh op mijne teere jaren, Ick gae te werck alleen op uwen raet, VVilt mijn swack vleesch in uwe kracht bewaren. En laet niet toe dat ick door geyl cieraet, Sou hinder doen, en voor de werelt proncken, Of dat ick mocht door eenigh los gelaet, In eenigh mensch ontsteken heete voncken. Geef liever, Heer, dat ick mijn frissche jeugt Tot mijnen troost inwendigh mach vercieren, En dat myn glans geresen uyt de deught, Mocht syn een spoor voor alle jonge dieren. Ick ben een roos die eerst haer knoop ontluyckt, Die eerst begint een jeughdigh blat te toonen, [pagina LX] [p. LX] Tot geyle lusten en was ick noyt misbruyckt, Om t'syner tijt een eerbaer hooft te kroonen. Al, die ick eer en liefde schuldigh ben, Sijn vast gesint my spoedigh uyt te geven, Maer ick, die noch de werelt niet en ken, Ben onbewust hoe ick behoor te leven. Nu, Heer, ghy weet den gront van mijn gemoet, Ghy kent den loop van alle mijn gedachten, Al wat ghy werckt is uyt-ter-maten goet, Ick wilalleen op uwen segen wachten. Soo't u bevalt dat ick sal echte vrou, En, by gevolgh dat ick sal moeder hieten, Neygt mijn gemoet tot onbevleckte trou, En laet my daer u soeten troost genicten. Laet al die sijn de leyders mijner jeugt Met wijs beraet op mijne saken letten, [pagina LXI] [p. LXI] Leert mijn gemoet sigh gronden op de deugt En niet syn troost op losse dingen setten. Bescheert my doch een lieven bed-genoot, Die voor my gae in dijne reyne wegen, My tot een troost tot in de bleecke doot, En stelt ons vast voor eeuwigh dynen segen. EYNDE. Vorige Volgende