Alle de werken. Deel 2(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Aen de erentfeste, wyse, voorsienige, wel achtbare heeren, baljuw, burgemeesters, schepenen en raet der stadt Brouwershaven. Siet, vaders van mijn vaderlant, Ick send' u toe een gunstigh pant, In teecken dat ick uwe ben, En dat ick my voor uwe ken; Want, of my Godt, al menigh jaer, Geleit heeft hier en weder daer, Uw stadt was toch mijn eerste grondt, Daer ick op swacke beenen stont, Daer ick mijn eersten adem blies, En tot mijn ellef jaren wies. De liefde tot het vaderlant Heeft Godt als in den mensch geplant, Soodat het ieders harte treckt; En dit heeft my oock opgeweckt Om u te senden dit geschenck, Een teecken, dat ick noch gedenck, Daer ick weleer ter werelt quam En eerst mijn noodigh voetsel nam. Maer dat ick heden aen u stier, Is maer een gifte van papier, Dat is: een dingh van kleynen prijs? Ick segge: 't is een vast bewijs, Dat ick u toon èn eer èn gunst, En dat door middel van de kunst; Want ick brengh' u een gifte toe Als ick mijn beste vrienden doe; Des bidd' ick: en veracht het niet, Dat u de kunst uyt gunste biedt: Het sal noch leven in den tijt, Als ick en ghy begraven sijt. In Sorgh-Vliet, den 20 September 1655. Vorige Volgende