Aensprake van Hollandt aen Carel den Tweeden,
Koningh van Groot-Brittanje, als Zijne Majesteyt op den 25 may 1660, in 's Gravenhage geluckelijck was aengekomen.
Hoe vrolijck, machtigh vorst! zijn nu mijn Batavieren,
Die even desen dagh, gelijck als heyligh, vieren,
Vermits uw Majesteyt zich in den Haegh vertoont,
Die van den Hemel self nu staet te zijn gekroont:
Ach! hoe kan 't naer den eysch by iemant zijn beschreven,
Wat in uw Brittenlant door moetwil is bedreven?
Het was een grouwsaem werck, een deerlyck ongeval,
Dat, al wat reden heeft, noch langh verfoeyen sal:
Een hooft, van Godt gesalft, met onrecht afgesmeten!
Wie kan het immermeer, wie sal het oyt vergeten?
Noch heeft uw soeten aert op wraecke noyt gedacht,
Vraeght iemant: waerom niet? het rijck dat was verkracht;
Daer had een tuymelgeest het gantsche land beseten,
En eenigh onwijs volck hun plichten doen vergeten,
Maer Godt heeft in der haest het gantsche stuck verset,
Wat van den Hemel komt, hoe kan het zijn belet?
Godt kan een stout gewelt en loose vonden breecken;
Hy buyght de grootste macht gelijck als waterbeecken;
Al waer het duyster was, daer stort hy heylsaem licht,
En brenght onstuymigh volck tot hun bescheyden plicht.
Die Godt tot vorst vevkiest en doet als koningh kroonen,
En magh, dus spreeckt ghy selfs, geen drift tot wreedheit toonen;
Wie wraecke plegen magh en doet het echter niet,
Die vint, tot zijnen troost, in vreughde noyt verdriet:
Laet ons, in Godes naem, ons macht te samen voegen,
Dat sal ons beste volck ten vollen vergenoegen:
Schoon dickmaels eygen bloet een prins ten goede dient,
Noch acht men boven al een na-geseten vrient:
Ey, meet in uw gepeys, hoe na uw Britsche stranden
Sich strecken over zee tot onse Nederlanden;
De taele die 'er vloeyt uyt uw bespraeckten mont,
Is Hollands even selfs, of heeft den eygen gront.
De godtsdienst, die men pleeght in al uw koninckrijken,
Die mach men wel te recht met d'onse vergelijcken;
Dit's recht een Hemels werck, een onverbroken bant,
Die vast te samen voeght het een en 't ander landt.
Soo nu de rechte vont by ons wort aengenomen,
Geen list of buytemacht en is voor ons te schromen;
Want als uw machtigh rijck met Hollant is gepaert,
Soo wort de gantsche zee en oock het landt bewaert.
O Godt! die ons verleent soo onverwachten zegen,
En die, als 't u bevalt, oock rotsen kunt bewegen,
U komt ten vollen toe: lof, eér, en stagen danck;
Kroont Karel en zijn staet, veel hondert jaren lanck!
|
|