Alle de werken. Deel 2(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende XLIII. Bedenckinge op tegenspoet. Wat schroomje, lieve ziel, voor druck en sware tijden? Een dagh die droevigh is, is beter als de blijden; De vreught helt na de lust, en baert ons mal gepeys, Maer droefheyt is een toom voor ons aelwaerdigh vleys. Hoe dat een ander vaert en wil ick niet doorgronden, Maer dit heb ick beproeft, en uyt de daet bevonden: Als 't my ten besten gingh en was ick noyt soo goet, Dan als my God besocht met druck of tegenspoet. Als Troye was benaut, en treurde gantsche dagen, Doen heeft de vrome stadt de vyant afgeslagen; Maer als haer jonckheyt sprongh ontrent het listigh paert, Doen is de rijcke stadt gevallen door het swaert. Hoe menigh edel helt heeft druck en sware slagen, Heeft leet en ongemack tot sijner eer gedragen; Maer als de weelde quam hem streelen aen de borst, Soo was hy metter daet een overwonnen vorst; Soo lagh hy daer verruckt, en van de lust bevangen, En sagh sijn eerste staet, als met beschaemde wangen; Soo lagh hy daer, eylaes! de zeylen voor de mast, En riep, met droef gekerm: het vleesch heeft my verrast! Wel, valje, lieve ziel, in harde winter-vlagen, Verdraeghtse met gedult, het zijn gesonde slagen; Wien God met vader-tucht by wijlen niet en slaet, En is van Sion niet, noch van het echte zaet. Had ick mijn wil gehad, had ick mijn lust verworven, Soo waer ick over-langh tot in den gront bedorven; Maer God zy eeuwigh danck, die mijnen boosen aert, Uyt enckel gunst alleen, van onheyl heeft bewaert. Vorige Volgende