Alle de werken. Deel 2(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende XVI. Des menschen leven vergeleken met een pijl. Sapient. 5.12.13. Alsoo oock wy, als wy geboren zijn, terstont zijn wy besweken. Een pijl, die van den boogh om hooge wert gedreven, Is juyst in haren loop gelijck eens menschen leven: Sy vlieght geweldigh ras, maer ofs'al verre dwaelt, Voor haer en is geen rust, tot datse neder-daelt. Oock kanse van haer selfs niet op de winden rijden, En geensins door het swerck of blaeuwen hemel snijden. Haer loop is na de kracht, die haer den schutter gaf, En als haer die ontgaet, soo laet haer leven af. Sy komt dan na den gront en op der aerden sijgen, En weet oock naderhant niet weder op te stijgen, Sy valt dan in het stof, of op het nietigh gras, En is dan maer een hout, gelijckse voortijts was. Daer is een pael geset voor ons kort-wijligh leven, Want God heeft yeder mensch sijn dagen voorgeschreven; Dies als den schepper seyt: keert weder, menschen kint! Soo gaet sijn adem uyt, gelijck een schrale wint. Wat is dan van den mensch en van sijn beste jaren? Wy keeren tot het stof als wy te vooren waren; En schoon men groot beslagh hier in de werelt krijght, Geen mensch en heeft'er rust tot hy eens neder sijght. Vorige Volgende