Alle de werken. Deel 2(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende XV. 's Menschen leven vergeleken met een afloopende water, of riviere. Job 6.15. Als de stortinge der beecken gaenze door. Een vliet doet haren gangh en loop geduerigh henen, Tot in de woeste zee haer water is verdwenen; Alleen die sijn gerief uyt haer behendigh treckt, Behout iet van de stroom, dat hem te nutte streckt; Het ander gaet voorby, en al in korte stonden, Soo dat het vluchtigh nat niet meer en wort gevonden. Een die ontrent de kant maer ledigh heeft gestaen, Die roept ten lesten uyt: het water is gegaen! My dunckt dat onse tijt ten rechten wort geleken Met stroomen, vluchtigh nat, of snelle water-beken: Want die niet goets en doet, en heeft ten lesten niet, Als dat hy sonder vrucht sijn tijt verloopen siet. De son doet haren gangh, de snelle jaren loopen, En daerom is de tijt ten nausten uyt te koopen, Ick weet geen aertsch vermaeck, dat yemant soo verblijt Als doet een soet gepeys van wel besteden tijt. Vorige Volgende