Alle de werken. Deel 2(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 637] [p. 637] XIV. Des menschen leven vergeleken met een morgen-slaep. Psalm 90.5. De jaren zijn gelijck een slaep in den morgen-stont. Als yemant heeft gerust, ontbonden van de sorgen, En schiet dan uyt den slaep, ontrent den rooden morgen, Of hy dan wederom sijn leden nederstreckt, Soo wort hy wonder licht uyt sijnen slaep geweckt: Indien ontrent het huys een haen begint te krayen, Indien een kleyne wint maer eens begint te wayen, Indien een deure kraeckt, die open wort gedaen, De geesten zijn verstoort, de slaep die is gegaen. Met soo een losse rust wort onse tijt geleken: Yet, ick en weet niet wat, dat kan ons ruste breken; Hoe sacht dat yemant sit, hoe droncken van geluck, De minste tegenspoet die stort hem in den druck. Laet Haman met vermaeck, laet alderhande menschen Verkrijgen daer het valt, al wat de sinnen wenschen, Als maer een Mardochai aen hem geen eer en biet, Soo baet hem sijn geluck, sijn eer en hoogheyt niet. Al heeft men volle wensch in veelderhande saken, Een holle tandt alleen die kan ons quellingh maken; Een weynigh geluw sant, dat in de nieren wast, Dat maeckt dat ons gemoet op goet, noch eer en past. Maer siet, wat baet het doch van druck te zijn ontbonden, Het leven even selfs en heeft geen vaste gronden, Daer is geen recht vermaeck in dit ellendigh dal; Mijn ziel, tracht na de plaets, daer ruste woonen sal! Vorige Volgende