Alle de werken. Deel 2(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende X. Des menschen leven vergeleken met een arent, ter spijse vliegende. Job 9. 26. Mijne dagen zijn voorby gevlogen gelijck een arent, die na 't aes toevlieght. Een arent maeckt een snelle vlucht, Wanneer hy snijt de blauwe lucht; Wanneer hy op sijn veders drijft, En soo de schrale winden klijft; Maer als sijn uytgeteerde maegh Is hol en uytermaten graegh, En dat sich opdoet eenigh dal, Daer hy sijn aes bekomen sal, Soo dringht het dier al snelder aen, Als het te voren heeft gedaen; Het dringht dan aen, gelijck de wint, Tot dat'et aes en spijse vint. Met desen arent, mijn gemoet! Die soo geweldigh henen spoet, Wort onse tijt gelijck gemaeckt, En 't is het rechte wit geraeckt; Want ick en weet ter werelt niet, Dat soo geweldigh henen schiet, En soo den blauwen Hemel snijt, Gelijck de vleugels van de tijt. Ick bid u, hout dan goede wacht, En siet, dat ghy uw' jaren acht, Dat ghy uw' korte dagen meet: Wat haest verloopt, dient wel besteet. Vorige Volgende