Alle de werken. Deel 2
(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij
[pagina 623]
| |
Niet een soo lieven paer en wort'er oyt gevonden
(Hoe wel by een gevoeght, hoe vast aen een gebonden!)
Niet een van al den hoop, dat ick niet scheyden kan:
Nu neem ick eens het wijf, en dan haer lieven man.
Dit siet men alle daegh by my te wege brengen,
Maer ick doe in het graf haer stof te samen mengen;
Dat is een nieuwe trou, een ander bruylofts feest:
Hier paren onder een de lijven sonder geest.
Het graf, dat is het bedd' daer in sy moeten rusten,
Ontbonden van het vleesch en alle vuyle lusten,
En dat tot aen den dagh, dat God het aertsche dal
Verwecken, en van nieus in wesen brengen sal.
Dan heeft mijn rijck gedaen, en niemant salder sterven,
Die, uyt des Heeren gunst, den Hemel sal verwerven;
Maer hier op dient gelet, eer dat mijn rappe schicht
De menschen overvalt, en uyt de werelt licht.
Gelooft'et, aen mijn komst is wonder veel gelegen,
Want daer in is bederf, of wel de grootste zegen;
Zijt ghy in goeden staet, als ick u vinden sal,
Soo hebje staege vreught, maer anders ongeval.
Doch vraeght my niet, wanneer ick u sal komen halen,
Maer weet dat ick gestaêgh om u sal komen dwalen;
De tijt van uw vertreck en wort u niet geseyt,
Ghy, weest dan over-al en alle-tijt bereyt!
|
|