Alle de werken. Deel 2(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De vrijster, met de bekladde rock, spreeckt: Och! hoe ben ick nu bekladt, Van te drillen door de stadt! Och! hoe ben ick nu begaet, Van te loopen achter straet! Och! hoe ben ick nu gestelt, Van te spelen in het velt! Komt nu vrijsters, die ick ken, Soo ick uw gespeele ben, Seght wat my te doen nu staet, Want ick ben hier buyten raet; Mits dat ick soo schroom en schrick Van dit aengebacken slick. Snijd' ick 't uyt, soo is 't een gat; Wasch ick 't kleet, soo wort'et nat; Droogh ick 't dan, soo wort'et vael; Wrijv' ick 't hart, soo wort'et kael; Wort'er oock niet toegedaen, Och! soo blijft de plecke staen: En dat voeght geen vrijster wel, Maer een vuyle morsebel. Voor besluyt: ick sta bekaeyt Hoe men 't wickt, of hoe men 't draeyt. Leert dan, maeght, uyt dit geval, Dat u dienstigh wesen sal: Loopt niet dickwils over straet, Wenscht ghy niet te zijn begaet; Loopt niet dickwils door de stadt, Wenschje niet te sijn bekladt; Loopt niet dickwils Oost of West; t'Huys, o vrijsters! is u best. Dan noch, soo'er iemant gaet Over wegh of over straet, Over zee of over lant, Over kley of over zant, Over hil of over klip, Met een wagen of een schip, Siet, dit stel ick voor een wet: Kinders, hout uw zieltjens net! Vorige Volgende