Alle de werken. Deel 2(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De jonghman, met een oudt wijf getrout, spreeckt, en wordt beantwoort by een jonge vrijster, buyten de fuyck staende: Soet meisje, geestigh dier, na u is mijn verlangen, Ick ligge met verdriet in dese fuyck gevangen; Al wat ick om my sie, en is niet als gequel, Het wijf dat my besit, dat heeft gerimpelt vel; Het was mijn wille niet dit jock op my te laden, De vrienden, gierigh volck, die hebben 't my geraden, Die seyden wonder veel van dat het gelt vermach, En ick was haest verleyt, gelijck de jonckheyt plach. Een acker met verdriet en sonder vrucht te teelen, Dat moet een eerlijck man van stonden aen verveelen. Ach! 't is een seltsaem dingh, en even tegen aert, Wanneer een ouden romp met jonge lieden paert. Het is tyrannen werck, en niet als wreede wonden, Dat oyt een levend' mensch is aen een rif gebonden. Waert ghy met my gepaert, dat is met uw's gelijck, Dat waer voor u en my een ander Hemelrijck. Vorige Volgende