Alle de werken. Deel 2(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De vrijster, ontijdelijck swanger geworden, en de vryer haer weygerende te trouwen, spreeckt als volght: Hoe ben ick nu ontset! Hoe legh ick hier versteken, Hoe ben ick uyt de wegh, bezijden af, geweken! Wat gingh my, slechte duyf, my jonge kleuter! aen, Dat ick ter zijden gingh, en liet de rechte baen? Ey, hoort eens hoe het quam: ick wou my wat vermeyden, En Faes sou, na de Fuyck, mijn teere jeught geleyden. Ick liet 't de lincker doen, ick liet hem leyts-man zijn, Maer wat de quant bestont, en was maer enckel schijn. Ick was ontijdigh groen, en hy begon te mallen, Dies is de maeghde-krans my van het hooft gevallen. Ach! 't is een seltsaem werck, men weet niet hoe het gaet, 't Is eerst maer enckel jock, maer licht een malle daet. Dit was niet langh geschiet, daer gingh de lincker strijcken, Dies wist ick niet te doen, als deerlijck na te kijcken. Daer loegh meest al het volck om dit mijn ongeval, Des weet ick niet een mensch die my nu willen sal. Vorige Volgende