Alle de werken. Deel 2(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Van het riet en eycken-boom. Een omgewayden eycke-boom, Quam drijven met een snellen stroom, Quam drijven in het groene riet, Gewassen aen de gulle vliet, En siende, dat het dun gewas Niet van den windt beschadight was, Soo sprack terstont dit eycken hout: Ick ben geslingert uyt het wout, Ick ben getrocken uyt den gront, Hoe vast dat ick gewortelt stont, Ick ben met krachten neêrgedruckt, En in der haest daer heen geruckt; En ghy, een swack een tanger kruyt, Dat hier ontrent den oever spruyt, Staet fris en weet van geen verdriet; Ey! segh my doch hoe dit geschiet. De riet-bos loegh om dit gespreck, En seyd': ick weet een beter treck, Als hooge boomen uws gelijck, En dat alleen vermits ick wijck, Vermits ick buygh, en duyck, en nijgh, Tot dat ick beter weder krijgh; Maer ghy zijt hart en bijster trots, En staet gelijck een stege rots. En of al schoon een Noorden wint Op aerden sijn gewelt begint, En dat hy fel en vinnigh blaest, En door de groene bossen raest, Ghy past niet op sijn groote macht, En toont dat ghy hem niet en acht; En daerom wordt hy bijster gram, En valt dan op uw dicken stam, [pagina 574] [p. 574] En schudt uw tacken met gewelt, Tot hy u plat ter aerden velt: Daer light dan uw verheven boom, En wort een speeltje voor de stroom, En krijght daer op een schamper jou, Vermits hy niet eens bucken wou. Ghy, vrienden, wie je wesen meught, Weest buyghsaem, 't is een nutte deught, En als het dondert in de lucht, Soo dat schier al de werelt sucht, Dan buyght u, buyght gelijck een riet, Soo valt op u het onweêr niet. Vorige Volgende