Alle de werken. Deel 2(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende XXVIII. Op 't gesichte van houtsagers. Ick sie hier voor ons op de straet Een zager met sijn mede-maet; Ick sie, met wat een groote kracht, Dit ambacht hier wert uytgewracht. Nu koomt, mijn ziel! ey seght een reys, Wat hier door, als een soet gepeys, U in het herte nederschiet, Terwijl ghy desen handel siet: De zager deylt het eycken hout, Daer van men schoone kamers bouwt; Men siet het tuygh geduerigh gaen, Maer niet als in de rechte baen. Doch wat het doet, en hoe het werckt, Soo wort van yeder een gemerckt, Hoe dat de saegh geduerigh gaet, Maer niet en tracht tot eygen baet; Het blijckt, dat sy gantsch niet en hout, Van al dat haer was toe betrout. Sy laet'et al, en scheyt'er af, Tot aen het mulle sagel-kaf, En blinckt dan klaerder als'et plagh; Van eygen voordeel geen gewagh. Komt hier een weynigh, goede vrient, Die stadt, of staet, of prinssen dient, [pagina 552] [p. 552] Komt, let op desen ambachts-man, En siet u wat hy leeren kan: Ick wenschte, dat sijn blancke saegh U dickmael in de sinnen laegh, En datje veeltijts besich waert, Om na te botsen haren aert; Dat ware dienstigh over-al, En steld' u buyten ongeval. Hebt ghy geduerigh by der hant De saken van het vaderlant, Of zijt ghy rechter in het hof, En trachtje na den waren lof, Soo gaet my recht, en hout den voet, Juyst soo gelijck de sager doet; En alsje treet in eenigh werck, Soo neemt hier op een staêgh gemerck, Dat noyt geen mensch u iet en schenckt, Dat uwen eedt of trouwe krenckt. De glans en eer van uwen staet, Dat is alleen de rechte baet; Het is alleen de ware vreught, Die ghy hier uyt genieten meught. Ghy, schout dan al onwettigh goet: Uyt reyn gewin, een stil gemoet. Vorige Volgende