Alle de werken. Deel 2
(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij
[pagina 543]
| |
Die sat gestaegh daer op en keeck,
En gaf vast hier en daer een steeck,
Ja, dickwils vry een harde prick,
Soo haest een beulingh wiert te dick,
Of al te grof en al te vol,
Of dat hy van de winden swol;
Hier op soo vraeghd' ick aen het wijf
De reden van dit haer bedrijf.
Sy sprack: ‘den beulingh, die ghy siet,
En quets' ick sonder reden niet,
Want als de worst komt aen het vier,
Soo maeckt hy wel een groot getier;
Hy bobbelt op en rijst en swelt,
En is, ick weet niet hoe, gestelt;
Gewis, soo ick niet toe en stack,
Men sagh hier niet als ongemack:
Het kruyt, het vet en al het gort,
Dat wierd' voorseker uytgestort,
En niets en bleeffer voor den weert,
Als slechts alleen een vuylen heert;
Maer prick ick in dit windigh vel,
Soo slinckt terstont het los geswel.’
Mijn hart bewoogh tot in den gront,
Soo haest ick dit bericht verstont;
Ick trat daer op ter zijden af,
Daer ick my dese lesse gaf,
Ick sprack, maer echter sonder tael:
O Heer! ghy doet'et menighmael,
Dat my hier onder d' oogen valt,
Wanneer mijn weeligh herte malt;
Ick hebbet vry al veel geproeft,
Dat ghy mijn zinnen hebt bedroeft,
Dat ghy (wanneer het dertel vleys
Nu scheen te krijgen sijnen eys,
En dat mijn los en windigh vel
Nu was genegen tot geswel),
Dat ghy dan in de bobbels staeckt,
En soo mijn quade driften braeckt,
Dat ghy, door pijn en swaren druck,
Door smerte, leet, of ongeluck,
Dat ghy, door ramp en tegenspoet,
Deedt nedersincken mijn gemoet,
Deedt weder slincken mijn geswel.
O Godt! ghy doet mijn ziele wel;
Want schoon het valt den vleesche swaer,
Uw gunst is echter openbaer:
Ghy weet, ô Heer! wat my ontbreeckt;
Wel, steeckt dan, lieve Vader, steeckt
Met druck, of pijn, of ongeval,
Als 't my van nooden wesen sal;
Alleen, als ghy my raken sult,
Soo stijft mijn ziele met gedult,
En even midden in de smert,
Soo geeft my doch een lijtsaem hert!
|
|