Alle de werken. Deel 2(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende II. Op het slapen gaen. Als yemant dapper heeft gewoelt, Soo dat hy moede leden voelt, Invoegen dat sijn noest bedrijf Hem 't sweet doet rollen over 't lijf, Die duyt het geensins tot verdriet, Als hy den dagh ten eynde siet, Maer toont hem bly en wel gesint, Om dat de stille nacht begint; En dat, vermits sijn gantsche lust Nu maer en streckt tot soete rust. Hoe blijde ben ick menighmael, Als ick in 't bedde neder dael; Om dat my dan een stilder tijt Van moeyt' en 's werelts woel bevrijt, En dat ick, na een swaren dagh, Ten lesten eenmael rusten magh. Mijn ziel, ick telle tsestigh jaer, Die ick niet sonder diep gevaer, [pagina 537] [p. 537] Niet sonder moeyt', heb doorgebracht, Seght, dient ons niet op rust gedacht? Wel, of de doodt op heden quam, En ons eens by de slippen nam, En staende voor een open graf, Sey: leght hier al uw' moeyten af: Wat dunckt u, sou 't ons sware pijn, Sou 't u verdriet of hinder zijn? Voor my, ick spreke dat ick meen, En segh, met vollen monde: neen! Neemt my, o Heer! de sonden af, En leght my neder in het graf, Daer sal ick rusten met gedult, Tot ghy het al vernieuwen sult. Vorige Volgende