Alle de werken. Deel 2(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op 't flereçijn. Godinne, die men noemt het pijnigh flereçijn, Wiens moeder is de lust, wiens vader is de wijn, O temster van het volck, dat uyt een volle weelde, Met haer alwaerdigh vleesch en met de vrouwen speelde, Of met een lossen hoop of met een fris gelas, Te midden inder nacht, bywijlen besich was; Hoe wordje staegh gevyert, oock van de grootste lieden, Die u, waer datje komt, gemack en eere bieden; Ghy wordt oock sacht gekleet en leckerlijck gevoet, Gelijck men in 't gemeen de grootste prinssen doet; Ghy neemt meest uw vertreck in rijcke lieden voeten, Die soecken dan met ernst wat pijne mach versoeten; Daer wordje dan besocht byna van alle man, Soo dat u nimmermeer de tijt verdrieten kan. Maer noyt en kander mensch sijn gast aldus onthalen, Als een die machtich is, en die het kan betalen; En daerom sijt ghy wijs, en sneegh in uw bedrijf, Dat ghy noyt schrael vertreck en neemt tot uw verblijf. Vorige Volgende