Alle de werken. Deel 2(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op Ajax gramschap, Ovid. 13. Metam. De vorst, die groote man, die legers dorste tergen, En oock aen Hector selfs een veldslagh plagh te vergen, Die koude lijden kon, en sweet, en heeten brant, En kan sijn eygen hert niet houden in den bant: De gramschap trock hem wech. Hy greep sijn eygen degen, En sey: ‘dits immer mijn: geen mensch en heeft'er tegen, Of 't moest Ulysses sijn, een slim en oilijck man, Die niet, als met de tongh, den oorlogh voeren kan. Wel aen, ick wil dit swaert eens tegen my gebruycken, Dies sal op heden noch de doodt mijn oogen luycken.’ Dit sprack de gramme vorst, met ongemeene tael, En eer het yemant dacht, soo viel hy op het stael. Vorige Volgende