Alle de werken. Deel 2
(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij
[pagina 526]
| |
Maer sooje wilt den born by wijlen ledigh maken,
Het nat sal klaerder zijn, en des te beter smaken;
Dus gaet'et met den mensch: Hem dient geen stage rust,
't En is hem niet genoegh dat hy den honger blust;
Geen lijf dient altijt stil, het dient te zijn bewogen,
Maer dat oock met bescheyt; want is'et vol gesogen,
En met de kost belast, soo dient'et niet geroert,
En geensins door gewelt met horten omgevoert.
Verwacht een beter tijt, of doet'et voor den eten,
Wanneer het edel gijl ten lesten is geseten,
De mage sonder spijs: gaet dan en roert het lijf,
Dat is voor alle man een noodigh tijt-verdrijf.
Oock is in dit geval en diergelijcke saken,
Ja, meest in alle dingh, een onderscheyt te maken;
Want een die ledigh gaet, of die geduerigh waeckt.
En dienen niet gelijck in desen aengeraeckt:
Een wacker ambachts-man die magh de gantsche leden,
Oock dan wanneer hy sweet, in eenigh spel besteden:
Maer die niet veel en doet, of by de boecken sit,
En dient maer op de maet en niet te seer verhit;
De tijt dient oock bemerckt, want in de winter-vlagen,
Soo dient er meerder kracht te dringen op de magen:
Maer als de somer blaeckt met heete sonne-schijn,
Soo moet het lijf geroert maer kort en matigh zijn.
Één woordt noch tot besluyt: Al die geduerigh spelen,
Die moet de weelde selfs in korten tijt vervelen,
Een die geduerigh werckt, besuurt te grooten last;
De mensch dient alle dingh met beurten toegepast.
|
|