Alle de werken. Deel 2(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op den dranck, sijn mate en tijt. Van eten al genoegh: laet ons te drincken brengen, Wilt nat met drooge spijs, maer na den regel mengen; De maegh bemint de maet, het is een edel vat, Het mortel datje maeckt, en dient niet al te nat; Het mortel datje maeckt, dat moet de mueren bouwen, Die 't lichaem en de ziel met krachten moeten houwen; Die vrienden zijn gevoeght door soo een swacken bant, Ghy, doet dan even hier uw saken met verstant: Wanneer men spijse nut, dan is'et best te drincken, Soo kan het droogh en nat te samen nedersincken; Maer als ghy zijt vermoeyt, of uytermaten heet, Soo drinckt geen killigh vocht, terwijl het lichaem sweet; En als ghy na het mael tot slapen wordt genegen, Soo laet u tot den dranck niet op een nieu bewegen: Oock maeckt u niet gewent te drincken in der nacht, Want hierom wordt de maegh als uyt de zoo gebracht. Maer wacht tot aller tijt de leden vol te suypen, Dat maeckt een grilligh breyn, en baert onguere stuypen: Hy quetst sijn beste deel al wie onmatigh giet; Ghy daerom, Hollandts volck! verdrenckt uw ziele niet. Vorige Volgende