Alle de werken. Deel 2(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op slapen en waken. Hoe kort is onse vreught, en van hoe weynigh ueren! Al wat men blijdschap hiet, en kan niet lange dueren; Te midden in het spel of in een blijde feeft, Daer siet men menighmael een lichaem sonder geest. Gaet, kiest tot uw vermaeck het puyckjen van de lusten, 't En is als geenen tijt, de sinnen willen rusten: Geselschap, soete wijn, gesangh en snaren-spel, Een nacht-waeck sonder meer verkeert'et in gequel. O slaep! ghy zijt een salf voor alle droeve saken, Ghy kont de sinnen nieu en weder lustigh maken: Ghy, sijght dan over ons, wanneer het licht vergaet, Maer des al niet-te-min soo doet het in de maet: Te veel in ruste zijn, en al te langh te waken, Dat kan ons allebey onnut en deusigh maken. Gesellen, met één woordt: de maet gelt over-al, En waer men die vergeet, daer baert'et ongeval. Vorige Volgende