Alle de werken. Deel 2(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op de eergierigheydt. Daer is een ander plaegh om onlust in te voeren, Die komt, wanneer de mensch op eer begint te loeren, Op staet-sucht is geset; want dan is 't, dat de geest Voor ick en weet niet wat, voor alle dingen vreest. Siet daer een staegh gequel; de woningh van de sterren, Die heeft men even selfs, die heeft men sien verwerren By dit onrustigh spoock, soo datter twist ontstont Ter plaetsen daer men noyt als soete vreed' en vont. Wel om dit grilligh bloet uyt onsen geest te drijven, Soo dient een yeder mensch in sijn gemoedt te schrijven, Dat God van alle tijt verwaende sinnen haet, En trotse lieden straft, en met den donder slaet. Wie dan met sijnen Godt in vrede soeckt te wesen, Moet als een stage les dit aen sijn herte lesen: Ey, waerom dus gepooght tot eer en hoogen lof? Wy zijn, hoe groot wy sijn, maer aerd' en enckel stof. Vorige Volgende