Alle de werken. Deel 2(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Morgen-gesangh. Stemme. O nuiet, jalouse nuiet, &c. De nacht die is voorby, de son begint te rijsen; Ick sie, hoe dat'et licht een nieuwe werelt baert, Op, op, mijn logge siel! wilt uwen Schepper prijsen, Die u op desen nacht en eertijts heeft bewaert. O Vader van het licht! o Schepper van der sonnen! U danck ick in den geest, U groet ick met gesangh; In Uwen soeten naem soo dient den dagh begonnen, In uwe vrees volherdt ons leven-dagen langh. Ick heb een ruymen tijt in duysternis geseten, Verschoven van den dagh en van het ware licht, Laet ons te deser stont Uw rechte paden weten, En leyt ons metter hant tot ons bescheyden plicht. Ghy hebt in ouden tijt een woort alleen gesproken, Toen nog een dicke nacht op al de werelt lagh, En stracx soo is het licht met krachten uyt-gebroken, Soo dat men over al Uw groote daden sagh. Spreeckt maer een enckel woort, mijn nacht die sal verdwijnen En ick, een kint des lichts, sal nimmer sijn beschaemt; [pagina 507] [p. 507] Laet Uw genade-son my in het herte schijnen, En ick sal heden doen gelijck het my betaemt. Wel op, mijn swaer gemoet, ick voele my verstercken, Ick voel in mijnen geest een nieuwe sonneschijn: Al wie in Godes vrees sijn ampt soeckt uyt te wercken, Daer is geen twijsel aen, God sal hem gunstigh sijn! Vorige Volgende