Liedt
Op de wijze: Florida, soo het wesen mach, &c.
Wel op, mijn ziel ontwaeckt, ontwaeckt!
Eer ghy in dieper slaep geraeckt:
Tot u geseyt, met droeven sin;
Maer ghy, des niet-te-min,
En liet my niet verwerven.
Ghy waert, ick weet niet waer, verruckt,
En 't scheen het was u wel geluckt;
Maer ghy waert als beschoncken:
Uw geest, die als versoopen lagh,
Maer in een kuyl versoncken.
Ach! 't is met u alsoo gestelt,
Als iemant die in 't open velt,
Een haes heeft na-gereden;
En vindt daer na sijn beste paert,
Veel hondert kroonen waert,
Verminckt aen alle leden.
En als hy sijnen vangh besiet,
En let met een op sijn verdriet,
Soo is hy gansch verbolgen;
Om dat hy, uyt een dommen geest,
Een haes heeft willen volgen;
Een haes, die anders niet en heeft,
Als slechts dat hem de sause geeft,
Die voor hem is te maken:
Het mager dier heeft dit gebreck,
't Wil suycker, wijn, en speck,
Al-eer het plagh te smaken.
En of men schoon al kosten doet,
Het maeckt ons swaer en drabbigh bloet,
Wanneer het wordt gegeten.
O ziel! een schoon en moedigh paert
Als soo te sijn versleten.
Nu raed ick u, met alle vlijt,
Dat ghy doch let, na desen tijt,
Wat jacht u dient verkoren.
Ey siet, dat ghy niet Esou slacht,
Die, mids hy gingh ter jacht,
Den zegen heeft verloren.
|
|