Alle de werken. Deel 2(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Vierde nieuw-jaers gesangh. 't Nieuw-jaer is ons nu weder toegekomen, Door Godes milde gunst; Dies wort mijn ziel met blijtschap ingenomen, En drijft my tot de kunst. Ick, ongewoon, om schier iet meer te schrijven, Neem evenwel de pen, Die ick schier niet en ken; Wie kan'er ledigh blijven? Ick danckte God, uyt alle mijn gedachten, Dat hy my heeft gespaert; Ick danckte God, uyt mijn geheele krachten, Dat hy my noch bewaert; Ick roep hem aen, en bid hem om genade, Dat hy, van nu voortaen, Mijn ziel wil houden staen, Vry van helsche schade. De sond' is oudt, die wil ick laten sterven, Wat oudt is moet vergaen; Ick sal van God een nieuwen aert verwerven, Die staet my beter aen. Dees nieuwe tijt, die eyscht oock nieuwe sinnen; Daer toe ga ick terstont, En legh een vasten gront, Om 't jaer te beginnen. Ghy, die het al gewoon zijt nieuw te maken, O Godes reyne geest! Wil tot mijn ziel met innigh vuur genaken, Dat soeck ick aldermeest. Ghy zijt mijn wensch, ach! kond' ick u bekomen, Geen tijdelijck gequel, Geen pijne van der hel, En sal ick oyt schroomen. Vorige Volgende