Alle de werken. Deel 2(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende XXXVIII. Op 't plucken van rijpe, en onrijpe moerbesyën. Laetst als ick besigh was te plucken van de vruchten, Die Tisbe, soomen houdt, eerst bloedigh heeft gemaeckt, Als sy, met groot verdriet, en na een angstigh vluchten, Heeft nevens haren vrient den harden doodt gesmaeckt; Doen was 't dat ick vernam, hoe dat de rijpste bramen, Sich hielden aen den tack, en kleefden aen het hout; Maer dat in 't tegendeel d'onrijpe neder quamen, Een dingh dat anders gaet door al het groene wout. Siet, als een ouden mensch onwilligh is te scheyden, Of uyt het vleesch te gaen, wanneer sijn tijt genaeckt, En dat hy sijn gemoet oock dan niet kan bereyden, Soo heeft hy 't in de jeught niet al te wel gemaeckt. Vorige Volgende