Alle de werken. Deel 2(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende XXIV. Op den aert van den abeel-boom. Als iemant recht bemerckt het wesen van Abeelen, Die konnen uytter aert ons wijsheyt mede deelen; De boom wort meest gebruyckt tot schuttingh van de wint, Gelijck men menighmael in dese landen vint; En 't hout siet, soo het schijnt, waer toe sijn gulle struycken, De meester die het plant, na desen wil gebruycken; Dies streckt den gullen boom sijn wortels breeder uyt, Als eenigh ander hout of al het naeste kruyt: Hy doet gelijck een schip, bevochten van de winden, Dat weet een die het voert met anckers in te binden; En daerom blijst het vast, hoe seer het onweer raest, Oock schoon de Noorden wint met volle kaken blaest. Dit schijnt tot ons geseyt: ghy moet uw staten wicken, En na de tijt vereyscht uw' gantsche leden schicken; Is dan misschien uw' ampt een pack van grooten last, Maeckt datje naer het werck uw' breyn en leden past: Want een die sijn bedrijf met eere wil beleyden, Die moet tot sijn beroep de sinnen voor-bereyden; Indien hy sonder dat tot sijne plichten treet, Soo wort hy aengesien voor een die niet en weet. Vorige Volgende