Alle de werken. Deel 2
(1862)–Jacob Cats– AuteursrechtvrijXI. Op 't gesichte van een bye in een blom doot gevonden.Een Byetje, dat in 't wilde vloogh,
En honigh uyt de kruyden soogh,
Verloor sijn leven in een blom;
En vrienden, hoort doch eens waerom:
De strenge winter was voorby,
Dies was het beesje wonder bly;
Het wort gewaer een soete lucht,
Dies quam het, met een snelle vlucht,
Gevallen in het groene velt,
Nu even tot de groe gestelt.
Het sach een bloemtjen open staen,
Daer is het vaerdigh ingegaen;
Daer vont het soo een soete smaeck,
Daer vont'et soo een groot vermaeck,
Daer vont'et soo een nieuwe jeught,
Daer vont'et soo een diepe vreught,
Dat, t'wijl het diertje dronck en at,
Het in het blompje sich vergat;
Soo dat'et daer het leven liet,
My docht het beesje wist'et niet.
Als ick dit heden ondervont,
Terwijl ick by de bloemen stont,
Soo voeld' ick dat mijn stille ziel,
Hier op in dit bedencken viel:
Dit is een af-beeld van een man,
Die sich niet wederhouden kan,
Wanneer hy, door een Christen plicht,
Sijn naesten en sijn ziele slicht;
Wanneer hy met de sinnen werckt,
En hooger dingen overmerckt;
Wanneer hy leeft, en denkt, en schrijft,
En daer in soo geduerigh blijft,
Dat hy sijn eygen vleysch vergeet,
En van de wereldt niet en weet;
Schoon dat sijn lever wert verstopt,
Sijn breyn en hert geduerigh klopt;
Ja, schoon al wort hy wonder swack,
Hy klaeght niet eens van ongemack:
Hy blaest alsoo sijn leven uyt,
Gelijck een Byetjen in het kruyt.
O duysent-mael geluckigh menschGa naar voetnoot1)!
De doot, die is uw's herten wensch,
De swackheyt is u geen gequel,
De wereldt is u kinder-spel;
Ghy scheyt van hier, tot uwer eer,
En gaet met vreughde tot den Heer.
|
|