Alle de werken. Deel 2(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende X. Op 't afplucken van rijpe, en onrijpe fruyten. Laetst, als mijn Hovenier onrijpe fruyten pluckte, Soo kreegh hy weinigh oofts, schoon hy met krachten ruckte; Maer als hy metter handt een rijpen appel greep, Soo viel het mals gewas, eer hy de vingers neep. Terwyl dat soo gebeurd', seyd' ick tot mijn gedachten: Ey wilt op dit geval met rijpe sinnen achten! Siet, t'wijlje besich zijt ontrent het jeugdigh kruyt, Soo treckt'er mijn gemoedt een rijp bedencken uyt: Een mensch, die jaren heeft, dient staegh te zijn gevonden Rijp, sacht, en recht bequaem, om haest te zijn ontbonden, Met niemant in verschil, maer staegh een effen slot, Soo met sijn even mensch als ook met sijnen Godt. Ick hebb', ô Godt! den wil, om soo te mogen wesen, En 't is de beste staet daervan ick heb' gelesen. Geeft my, al-eer ick koom tot mijnen lesten dagh, Dat ick van uwe gunst dit heyl genieten magh. Het is by my gemerckt, dat veel bescheyde menschen Een goeden levens tijt, en goeden uitkomst wenschen. Het een voldoetse niet, sy willen 't beyd' gelijck, Om in te mogen gaen het eeuwig Koninckrijck: Maer 't eerst is my genoegh, Godt laet'et my verwerven, Een die wel heeft geleeft, en kan niet qualijck sterven. De schakels zijn gevoeght, en aen malkander vast: Een schip met 't eerst alleen, dat heeft sijn vollen last. Vorige Volgende