Tholos. Evenwel wat my belanght, soo soude ick in twijffel stellen, of oock om soodanige oorsaken het houwelick kan gescheyden worden, dewijle sulcx alleen om overspel by Godes woort wert toe-gelaten.
Phil. Maer ghy en hebt met my noch niet af gedaen, waerde Sophronisce; met vragen, seyt ons spreeck-woort, wort men wijs, maer onwaert; uw bescheydentheyt (vertrouwe ick) sal my de onwaerdigheyt af-houden, en de wijsheyt laten toe-komen: en daer op derf ick u noch dese vrage doen, hoe dat een kint, in overspel geteelt en uyt overspel geboren, kan verstaen worden als wettigh erfgenaem te wesen in sijns vaders naergelaten goederen?
Soph. De vrage is wel gedaen, en 't verveelt my niet u daer op in 't korte te berichten, hoe-wel dat'er veel toe geseyt soude konnen worden. Weet dan, dat het kint in desen geroert wort verstaen wettigh te wesen, uyt redenen dat de moeder ter goeder trouwe in alles hadde gegaen, meynende het selve kint eerlick van haren man, en niet van een boef, t'ontfangen: zijnde de Rechten soo goedertieren ten aensien van de kinderen, dat de selve op de goede trouwe van de ouders de kinderen voor wettigh aen-nemen. Vide annotata Corasii in arrest. Tholos. num. 11 et 95.
Phil. Ick hebbe, na my dunckt, in de Rechten gelesen, dat ingevalle een vrouwe een slave quame te trouwen, meynende den selven een vry persoon te wesen, de sake ontdeckt wordende, de kinderen voor onwettigh gehouden moeten worden.
Soph. Dat is een gansch bysonder geval, en in haer van de slaven ingevoert, die, als schier voor geen menschen wordende gerekent, geen houwelick en vermochten aen te gaen; maer in alle andere gevallen wort de sake voor de kinderen ten besten geduyt. Want in gevalle een Priester sich tot trouwen quame te begeven, de vrouwe van sijn gelegentheyt onbewust wesende; de kinders, in soodanigen houwelick gewonnen zijnde, worden verstaen wettige en geen bastaerden te wesen, want een kint onwettigh te maken, moeten beyde vader en de Moeder in quade trouwe zijn geweest, ten tijde de selve geteelt zijn.
Phil. Soo kan dan een getroude vrou by een vreemt man slapen sonder overspel te doen, en kinderen teelen die wettigh en geen bastaerden en zijn.
Soph. 't Is soo ghy seght, waerde Philogame, om redenen by my nu geseyt.
Phil. Maer is sulcx niet eer uyt een andere oorsake, te weten, vermits na rechten de vrucht den buyck volght?
Soph. Niet alsoo, Philogame: en daer toe wil ick u een sake bekent maken, die u misschien noch vreemder sal gedencken, als dese daer wy nu van gesproken hebben; en boven dien sult ghy konnen sien, dat uwe redenen in dusdanige saken met vast en gaen. Ick segge u dan, dat een gehoude vrou-persoon met haer eygen man kan overspel begaen, en evenwel wettige kinderen voortbrengen.
Phil. 't Zijn wonder-redenen die ghy spreeckt, Sophronisce, en ick en kan die niet begrijpen, ofte ick moest eerst het geval hooren verhalen
Soph. Wel hoort Aurora, seyt Hyginus, versocht op een tijt aen Cephalus, den man van Procris, op den welcken sy verheft was, haer in 't bedde een vrientschap te willen doen Cephalus gaf haer tot antwoorde, dat sy ten besten wilde nemen, dat hy sulcx niet doen en konde, vermits tusschen hem en sijne Procris een onderlingen eedt en belofte was, van den anderen heus en trouwe te zijn. Aurora druckte hem nader, en seyde, dat dewijle sijn vrouwe hem geen trouwe en hiel, hy van gelijcken ongehouden was sulcx te doen, en om sulcx seker te weten, seyde sy: ick wil u de gedaente van een rijck koop-man geven, neemt'er onder dien schijn de proeve van. Cephalus doet haren raet, en, onder het lock-aes van groote geschencken, beweeght Procris, hem (die sy meende een juwelier te wesen) deelachtigh te maken van haer bedde. Wat dunckt u, dede dese oock overspel?
Phil. Voor my, ick meyne van ja.
Soph. Soo is dan hier een overspeelster sonder overspeelder, en in 't voorgaende geval wert een overspeelder sonder overspeelster gevonden. Maer of Procris uyt die by-eenkomste met kinde hadde begort geweest, sout ghy het oock voor wettig houden?
Phil. My dunckt, dat daer aen niet te twijffelen en is.
Soph. Soo hebt ghy dan qualick gemeynt dat de vrucht niet als den buyck moet volgen, als ghy te voren seydet.
Phil. Ick ben wat verstelt in dese vreemde gevallen, en gevoele my als vergramt tegens Cephalus, dat hy die proeve soo scharp aen-leyde, en soo de vrouwe verstrickte.
Soph. Maer opdat soodanige gevallen niet alleen op de vrouwen en schijnen aen te komen, soo gedenckt my verstaen te hebben, een gelijck geval in onsen tijt geschiet te zijn, daer de man schult badde, en de sake stout aldus. Brandine en Grumilde twee gespelen wesende, soo trouwt Brandine met Rodocles en Grumilde met Dinauto, twee voorname jonckvrouwen met twee uyt-muntende jonge-heden. Brandine is drie jaren getrout sonder bevrucht te worden, of eenigh voor-teecken daer van gewaer te worden. Rodocles laet de oogen sijner ydelheyt vallen op Grumilde, wert vierighlick op haer ontsteken, opent sijn brant aen de selve, en versoeckt behulp: sy openbaert sulcx aen Brandine, en die twee besluyten t'samen, dat Grumilde het versoeck sachtjens sal aen haer laten leunen, en by af-wesen van Dinauto aen Rodocles tijt en plaetse setten, om tot sijn voor-nemen te geraken; met waerschouwinge nochtans dat hy sich geheel stil moeste houden, vermits de broeder van Grumilde wort geseyt dichte by haer kamer te slapen. Om kort te zijn, het stuck wort invoegen als geseyt is beleyt, maer Brandine vindt haer in het bedde van Grumilde, en Rodocles vint sich by de selve, niet anders wetende of hy gemet sijne langh-gewenschte Grumilde; doch al in groote stilheyt, als het onderspreck was. De uyt-komste van de sake was, dat Brandine van dien nacht en negen maenden van een jongen sone moeder wort, in voegen dat sy op eenen nacht onder de gedaente van Grumilde dadelick verkreegh, dat sy in drie geheele jaren in haer eygen gestalte, en in het reyn houwelicx-bedde, met hadde weten uyt te wercken. Ey, siet 's menschen verdorventheyt! wel, heeft Procris overspel begaen met haren eygen man Cephalus, soo en kan Rodocles van gelijcke sonde niet onschuldigh zijn, schoon hy Brandine sijn echte wijf besliep: en om gelijcke redenen moet het kint, uyt die by-een-komste geboren, verstaen worden een wettigh kint te zijn, na mijn oordeel.
Phil. Maer leet Grumilde daer na geen aenstoot meer van Rodocles?
Soph. Men verhaelt my, dat ja; maer dat sy hem daer naer in twijffel hiel soo lange tot hem de sone was geboren, en doen opende hem Grumilde wat'er omme was gegaen, en sedert wiert geseyt, dat Rodocles hem stille hielt; alsoo hy uyt dat hem geschiet was ten vollen hadde geleert, dat al dit werck maer in sinne-vlagen en inbeeldinge bestaet; dewijle hy in de meyninge zijnde van Grumilde te beslapen, sijn eygen vrouwe gebruyckte, en even dat vernoegen seyde gehadt te hebben, als of hy Grumilde in der daet in sijne wellusten had genoten: gevende grooten danck aen Grumilde, van hem, sonder schande, van sijn uytsinnigheyt te hebben genesen.
Phil. Maer even-wel hoe sout ghy in rechten vast maken, dat Rodocles met Brandine by dit geval overspel hebben begaen?
Soph. De Rechts-geleerde stellen een vrage voor in deser manieren. Of iemant, seggen sy, een juweel nam, met opset 't selve den eygenaer t'ontvreemden en of de selve merckende aen den nemer sulcx toe liet, met een stil voor-nemen van hem het selve te schencken; de Rechten seggen in sulcx dieverye begaen te wesen, maer ter dier oorsake geen vervolgh in rechten tegen hem gegeven te worden. Qui putat se invito domino rem attingere, cum tamen dominus velit, furtum sacit, inquit Pomponius: sed tamen furti non obligatur, seeundum Ulpianum. Vid. Aerod. lib. 7. Rer. Judicat. c. 5.
Phil. Hoe! kander dan een dief, os dieverye wesen daer met gestolen en is?
Soph. Eeven soo gelijck'er overspel kan gedaen worden sonder dat'er een overspeelder gevonden wert.
Phil. Dese dingen zijn gansch selsaem, en boven dien my geheel rou voor-komende, dien-volgende en soude ick des niet vast derven besluyten, wat men hier in behoort te gevoelen. Maer seght my doch, of een man nu eenigen tijt langh wel geweest, genot van sijn vrouwe gehadt hebbende, soodanigen ongelegentheyt over-quam, sulcx dat hy daer naer drie jaren als ontmant ware, soude het oock dan de vrouwe vry staen scheydinge te versoecken?
Soph. Geensins, Philogame; want het houwelick eenmael door gemeenschap van bedde bevestight zijnde, schoon de man dan soodanige ofte diergelijcke ongelegentheden over-quamen; ja, schoon de man naderhant door sieekte, quetsure ofte andersints quame te verhesen al wat aen hem mannelick is, de vrouwe en soude in dien gevalle niet anders vermogen te doen, als een groote plaester van patientie te gebruycken, om al hare jeughdigheden daer onder te dempen en doen versterven. Coras. annotat. 22. in arrest. Tbolos.
Phil. Wisselick dat is een hart vonnis tegens de vrouwen, waerde Sophronisce- moet dat alsoo voor vast en onverbrekelick gehouden worden, na uw gevoelen?
Soph. In trouwen ja, Philogame: en daerom is het houwelick te recht een onverbroken bant genaemt, soo wanneer het selve eens sijn volle leden heest gehadt; in voegen dat, schoon dan een man of vrouwe, die dit al mede over-komen kan (tam in feminas quàm in viros hoc virus grassari, testatur Ananias de natura daemonum lib. 4. sed tamen frequentius in viros. Mart. Dehio disquis. magic. lib. 3. c. 4. sect. 8.), door eenigh geval geen man of vrouwe en bleven, echter sy luyden onderlinge man en vrouwe