Nadere bedenckingen op het heyden-houwelick.
Philogamus en hadde nau het voorsz. Trougeval doorgelesen, of Sophroniscus was al weder aengekomen. Hy dan verwellekomt en nedergeseten zijnde, seyde tot Philogamus: Wel laet ons nu den draet van ons voorgaende gespreck hervatten; want al is'et soo dat op u nu gelesen trougeval wel eenige goede bedenckingen konnen werden voortgebracht, soo heeft nochtans de geschiedenisse van de Spaensche Heydinne de outste brieven, en mitsdien oock 't voorrecht van eerst afgehandelt te werden.
Wel aen dan, wat uwe vordere vrage belanght, te weten, of het geoorloft is op de uyt-komste van toekomende dingen ondersoeck te doen, en tot dien eynde aen waerseggers ofte hant-kijcksters raet te vragen, daer op segh ick rondelick, dat neen. Ick sta u toe dat wijse en kloecke mannen, ujt ervarentheyt met lanckheyt van tijde verkregen, door voorteyckenen en sonderlinge opmerckinge ietwes in dese gelegentheyt vermogen. Maer sulcx by spokers, tovenaers, waerseggers, os diergelijcken slagh van volck te willen gaen onder vragen, is beyde by Goddelicke en menschelicke wetten opentlick verboden. Gods woort spreeckt klaer Deut. 18; de gemeene Rechten van gelijcke; en de redenen zijn, vermits het volck lichtelick door dusdanige voor seggingen gaende wort gemaeckt, en tot nieuwigheyt genegen zijnde, tot onruste van de Staet wort gedreven. Doch soo ghy meer hier van begeert te lesen, soo siet Lips. in Exemplis et Monitis Polit. cap. 4. quaest. liceatne in eventus inquirere.
Phil. Maer het bysonderste dat uyt dese geschiedenisse in bedencken behoort te komen, is de vrage, of iemant behoort of vermagh een houwelick aen te gaen met wilde, woeste en rauwe menschen, of met de gene die, buiten het verbont wesende, afgesondert zijn van het ware Christelick geloove. Op dit gewichtigh point uw oordeel, waerde man.
Soph. Ick en wil my geensins onttrecken, goede jongelingh, hier op mijn gevoelen rondelick te verklaren, alsoo het selve, onder al dat wy te samen gesproken hebben, als een hooft-stuck behoort gerekent te worden. Ick segge daerom, nademael dat het houwelick is een onverbroken bant, en dat niet alleen de menschen, maer oock God door het selve kinderen worden verweckt, dat mede selfs de onderlinge verbintenisse tusschen den Heere Christum en de Kercke, mitsgaders alle geloovige zielen, door het houwelick wort af-gebeelt; soo moet nodelick des Heeren mont in die gelegentheyt niet alleenlick om raet worden gevraeght; maer behoort oock de selve raet volkomelick te worden gevolght, ten eynde Godes vrede ons mochte bywoonen in onse huishoudinge. 't Is nu kennelick, dat in Godes woort (1 Corint. 7) klaerlick wort bevonden ons te zijn bevolen te trouwen in den Heere: dat is, in de vreese des Heeren, en volgens des selfs insettinge: gelijck by het selve mede geboden wort geen jock te trecken met den ongelovigen, dewijle het licht met de duisternisse niet gemeens en heeft, noch Christus met Belial, 2 Cor. 4 14.15. Maer hoe kan iemant in den Heere geseyt worden te trouwen, die met sijn trouwen selfs toont, dat hy een verachter Gods is, en als tot sijne vyanden overgaet? voorwaer indien men op eenige gelijckheyt in de saken van trouwen behoort te letten, de gelijckhkeyt in het stuck van den Gods-dienst is verre boven al te wegen; souder eenigheyt in de welcke geen soetigheyt, ware vreughde, of vrede tusschen de getroude en is te verhopen, geen over-een komste in 't op voeden van de kinderen, maer dagelicx stoffe tot onruste en oneenigheyt: alsoo dwalingen en waerheyt met den anderen als erf-vyanden zijn, en staêgh onderlinge gewoon zijn te worstelen. (Licet vir non oderit uxorem, error tamen odit veritatem. Salvianus). En in dien gevalle siet men dat den haet van de sake op de persoonen selfs koomt te vallen, dewijle elck het sijne pooght te
spreken. Arnisaeus de jur. connub c. 6. sect. 5. Heeft men niet gesien dat in dusdanige houwelicken de vrouwen zijn afgeraden geweest van de houwelicksche gemeenschap met haren man te plegen, als aen de selve onreyn en niet geoorloft zijnde? en dat de vrouwen oock sulcx in 't werck hebben gepooght te stellen? en hoe kan in soodanigen huys-houdinge een kleyne kercke door gemeene gebeden en het lesen van Gods woort gehouden worden, gelijck sulcx onder de Christenen betaemt en van Paulus in 't huys van Philemon wort gepresen? en hoe kan doch soodanigen houwelick, tot troost van de gehouden, geseyt worden te wesen een beelt, en gelijckenisse van het verbont met den Salighmaker? (Molinaeus Traicté des Mariages illicites) sekerlick in geender manieren. Ick segge daerom, indien iemant, van edelen huyse wesende, sich tot kleynheyt toerekent, indien men hem een houwelick soude vergen beneden de waerdigheyt van sijn geslachte, dat des te meer in desen gevalle behoort in achtinge te komen, dat men dien geestelicken adel in de gemeenschap der heiligen niet en verkorte.
Phil. Ick bevinde uwe redenen van gewichte te wesen, waerde Sophronisce; maer hoort men niet soodanigen houwelick goet te vinden, immers te lijden, op hope dat een woest en ongeloovigh mensche, door sijn partuur tot sedigheyt en tot het geloove sal worden gebracht, en dat'er alsoo winste van een ziele sal gedaen mogen worden?
Soph. Dit wort veel tot verschooninge van dusdanige houwelicken bygebracht, lieve Philogame; maer segh my doch een reys; plagh men wel een