Wat is van groot, of trots, of hoogh? Een mugh steeckt wel een leeuw in 't oogh.
Culex fodit oculum leonis.
Koomt hier eens, vrienden al-te-mael,
Koomt hier en hoort een vreemt verhael,
Koomt, hoort een wonderbare daet,
Daer op voor u te letten staet:
Al is de leeuw een moedigh dier,
Al brant sijn oogh gelijck een vier,
Al is sijn wesen wonder fel,
Al is sijn sprongh geweldig snel,
Al is hy, jae, een machtigh beest,
Daer voor de gansche werelt vreest,
Noch is een mugge wel soo stout,
Hoewel de minste van het wout,
Noch is een mugge wel soo koen
Dat sy het beest komt hinder doen,
En dat niet met een slimmen greep,
Of met een onverwachte neep;
Neen, neen, sy eyst haer vyant uyt,
En maeckt daer toe een hel geluyt;
En eer sy haer tot vechten set,
Soo steeckt het beesje sijn trompet;
Het doet gelijck een dapper helt,
Het geeft hem open in het velt,
Het steeckt den leeuw niet in de steert,
Dat is niet eens de pijne weert;
Het steeckt hem daer hy 't klaerste siet,
Daer is 't, dat het hem d'oorlogh biet;
Het komt hem onder sijn gesicht,
En vlieght hem in dat vyerigh licht;
En schoon hy dan geweldigh tiert,
En al de leden omme-swiert,
En schoon hy dan gansch bijster raest,
En dampen uyt sijn keele blaest,
En schoon hy springht dan wonder hoogh,
Het steeckt hem in dat vinnigh oogh;
Soo dat hy in het gansche dal
Niet weet, waer hy hem keeren sal.
Ick wou, dat alle trotsche liên
Hier op met oordeel wouden sien,
En leeren uyt der leeuwen pijn
Niet al te fier en moedigh sijn;
Want siet, niet een soo grooten beest,
Dat oock sijn minder niet en vreest!
|
|