Op de Nederlantsche historien, van den naerstigen en achtbaren historieschrijver Pieter Bor, Christiaensz.
Wat is'er menigh mensch gesint op vreemde landen,
Besoeckt, men weet niet wat, omtrent de verre stranden;
Die noch met stillen geest niet eens en heeft bedacht
Wat uyt sijn eygen hof kan worden voortgebracht!
Wat is'er menigh mensch geneyght te liggen malen
Op eenigh seltsaem woort in onbekende talen,
Die nimmer ondersoeckt, en nooit en overleyt,
Hoe geestigh Hollant singht, hoe deftigh Hollant seit!
Wat is'er menigh mensch, die niet en plagh te lesen,
Als krijgh van ouden tijt en al het vorigh wesen,
Die niet ten vollen kent en niet ter deegh en weet,
Wie dat het Spaens gewelt hier uyt de landen smeet!
Maer waerom toch gesweeft met alle vreemde winden,
Al wat men elders soeckt, is binnen ons te vinden;
Wat is 't, dat eenigh Rijck of eenigh eylant geeft,
Dat Hollant niet en kent, dat Hollant niet en heest?
Gelooft het, Hollants volck! dat Godes eygen segen
In Hollant is geplaetst, in Hollant is gelegen:
Wat is hier menigh held, en menigh geestigh man,
Die wapens voor het lant, of penne voeren kan!
Wat is'er menigh slagh om uwent wil geslagen!
Wat is'er menigh schans met krachten wegh-gedragen!
Wat is'er menigh schip gesprongen in de locht,
Terwijl ghy, sonder loon maer om de vryheit, vocht!
Welaen dan, soo ghy wilt uw eygen segen smaken,
Siet hier een rijcken Born van alle groote saken;
En ghy, die van het lant een recht beminnaer sijt!
Leert hier uw eygen tael, en leest hier uwen tijt.
|
|