Alle de werken. Deel 1(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Aen d' achtbare, weerde en konstrijcke jonck-vrouw Anna Roemers. Anchises lam en stram, door veelheyt sijner dagen, Wiert op den kloecken hals van sijnen soon gedragen; Dies is den Troyschen helt, om sijn beleefden aert, Van yeder hoogh geacht, de werelt door vermaert. Een Roomsche vrou behielt haer vader in het leven, Met in sijn ouden tijt haer teere borst te geven; Dies maeckt een yeder een van hare daet gewagh, Na soo veel hondert jaer noch heden op den dagh. Twee daden, naer my dunckt, die geene daet en wijcken; Noch derf ick u met beyd', o Anna! vergelijcken. Ghy draeght niet voor een reys uw vader hier en daer, Ghy draeght den ouden man geheel het ronde jaer. Ghy draeght met gansche kracht uws vaders swacke leden, Ghy draeght met soet gedult sijns geestes swackicheden, Ghy draeght en ghy verdraeght al wat men dragen magh, Ghy sijt de gansche vreught van sijnen ouden dagh. AEneas heeft ('t is waer) sijn lieve vrou verloren, Toen hy sijn vader droegh, ghy geenen man verkoren, Om met te vryer hart te dragen desen man, Die niemant meer en heeft, die hem meer dragen kan. Al geeft ghy, met de borst, uw vader niet te suygen, Ghy houdt sijn leven op. Wy sijn u des getuygen: Wy weten, dat sijn kijf sou liggen sonder ziel, Indien uw heus onthael niet beyd' en onderhiel. Sijn ouders wel te doen, wert wel te recht gepresen, Noch kan men nu en dan van sulcke dochters lesen; Die haren vader draeght, is hier en daer noch een; Maer, die haer vaders boeck verbetert, ghy alleen. Vorige Volgende