Alle de werken. Deel 1(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 624] [p. 624] Treur-liedt, uyt den 51en Psalm. Stemme: Quitons ce fascheux point d'honneur. Doet my genade, lieve God! Naer uwe gunst en rijcken zegen, Ick heb gebroken uw gebodt, En daerom groot verdriet gekregen. Maeckt, Heere! my Van sonden vry, En leyt my naer uw reyne wegen. Mijn sonde wroeght my aen de ziel, En staegh soo voel ick mijn gebreken, Dies is'et dat ick nederkniel, En ken my weert te zijn versteken; Want van u, Heer! En uwe leer Ben ick gantsch leelick afgeweken. Ick ben eylaes uyt sondigh saet, En van een swacke vrou geboren, Dies helt mijn hert naer enckel quaet, En sonder u ben ick verloren; O! heelt mijn smert En wascht mijn hert, Soo sal ick zijn uw' uytverkoren. Laet my genieten uwe vreught, Soo sal mijn ziel van druck ontwaken, Laet my lust vinden in de deught, Soo sal ick uwe gunst genaken; Soo sal ick, Heer! Uw lof en eer Door al de werelt kondigh maken. Tweede deel. O God! wend doch uw aengesicht Van mijn gebreck en sware sonden, En stort in my uw' heyligh licht, Soo sal ick suyver zijn bevonden, Soo sal mijn geest Zijn onbevreest Tot u te naken t'aller stonden. Koom, schept in my een nieu gemoet, En stiert my tot een beter leven, Op dat mijn geest, door weligh bloet, Niet meer tot lust en zy gedreven; Verstoot my niet In dit verdriet, Maer wilt my troost en segen geven. Dan sal ick, die u tegenstaen, Uw reyn verbont en wetten leeren, Op datse beter wegen gaen, En sich in ware daet bekeeren; Dit schuldigh bloet Doch van my doet, Soo sal mijn tongh uw naem vereeren. Ontsluyt mijn mont en mijnen geest, Op dat uw lof daer uyt magh rijsen; Het offer-werck van eenigh beest En kan u, God, geen eer bewijsen; Een droef gemoet, Dat boete doet, Dien offer sult ghy noyt misprijsen. Doet Sion deught, o lieve God, Naer uwe gunst seer goedertieren, Dan sal men eerst naer uw gebodt Met offer uwen autaer cieren, Dan sal men, Heer! Tot uwer eer, Gaen slachten 't puyck van reyne dieren. Hier volght nu een Klaegh-gesangh uyt den hondert en dertichsten Psalm, ten versoecke als voren genomen: Vorige Volgende