Alle de werken. Deel 1
(1862)–Jacob Cats– Auteursrechtvrij
[pagina 517]
| |
Nootwendigh bericht voor den leser, al, eer te komen tot het derde deel deses wercx, genaemt Moeder.Wat ick bidden magh, gunstige leser, staet wat stille; 't is noodigh datje uwe vuyle schoenen hier wat uytdoet, immers de voeten een weynigh kuyst, al eer in te gaen tot onse beste ende binnenste kamer: ghy sijt hier in het rijck der vrouwen, daer wel somwijlen iet sulcx plagh te geschieden. Dit jegenwoordigh werck (door Gods genade) met spoet en voorspoet tot hier toe gebracht wesende, ende ick mijn gedachten tot vorderinge van het selve noch evenstaêgh aengedreven voelende, hadde alreeds de penne in de hant, om voort te varen tot sulcx, als ick oordeelde nu te moeten volgen, 't welck was de by-een-komste van man ende vrouwe. Maer siet, even in dese gestalte werd ick gewaer, 'k en weet niet wat voor een huyveringe, die my de vingers scheen te verkleumen, ende tot het aenstaende werck traegh ende onbequaem te maken; waer van alsoo ick d'oorsake ondersochte, soo docht my sulcx ontstaen te wesen uyt dese bedenckinge: My quam in den sin, dat alle schriften niet van alle menschen met een ende het selve ooghmerck en worden gelesen, ende dien-volgende dat de verhandelinge van dit gedeelte ontwijffelijck sal hebben uyt te staen alderley, niet alleenlijck verschillende, maer oock strijdige oordeelen. Eenige sullen seggen, dat wy het gebruyck des huwelijcx al te naeuw inbinden, en aen de gehouwde lieden de mate vee te na leggen, selfs buyten ofte besijden Godes woort. Andere, die gewoon sijn tot ydelheyt meer als tot stichtinge te lesen, sullen misschien het slange-vleys alleen uyt desen Driakel trecken, ende liever een goede reden ten quade verdraeyen, als een twijffelachtigh woort ten goede duyden; het welcke de verbloemde maniere van spreken, in de poësie gebruyckelijck, by soodanige kittelachtige geesten boven al seer onderhevigh is. Dese ende andere mijne invallen hadden my in groote twijffelmoedigheyt gestelt, of ick het volgende stuck niet met stilswijgen diende voorby te gaen; 't en heeft oock menighmael (selfs na dat het geheele werck voltrocken was) als niet verschilt, of ick en hadde 't selve als-noch t'huys gehouden, ende in een eeuwige gevangenisse opgesloten. Maer als ick daer tegen begon te overwegen, dat ick uyt een goet gemoet, ende met anders geen voornemen als om met vermaeckelickheyt te stichten, hadde aengevangen onse lantslieden te vertoonen de ware gestalte beyde van een recht-schapen Wijf ende Moeder; soo en konde ick my selven niet laten voorstaen, oock de vrienden (welcker oordeel en raet ick hier in gebruyckte) niet inbeelden, dat ick den verstandigen leser in eeniger maten soude voldoen, indien ick het eygen hooft-stuck, dat beyde wijf ende moeder maeckt, tusschen de tanden hielt. Sonder dat wy geseyt konnen worden in eenigen deele te deun te wesen ten aensien van de bywooninge van gehouwde lieden; want ter plaetsen daer wy van sulcx gewagen, in gevallen die in Gods woort niet en worden bevonden, sal de billijcke leser gelieven te weten, dat wy niemant met de selve in sijn gemoet en verstaen te binden; maer dat ons ooghmerck alleen is geweest uyt de leere der gener, die sich de saken der Nature grondelijck verstaen, de echte lieden jonstelijck aen te dienen wat in dese gelegentheyt, ofte aen de vrucht ofte aen de ouders ofte aen die beyde te samen, ten goede soude mogen strecken; alles met dien verstande, dat aen yder tot sijn eygen oordeel wort gelaten wat daer in te gevoelen ofte te doen; | |
[pagina 518]
| |
wetende dat de drancken der Medecijnen by sommige worden gebruyckt, by andere worden uyt-gegoten; elck daer in doende naer dat hy meynt best te wesen, ende sich getroostende van de uytkomste. Wat belanght de tweede misduydinge onses voornemens, mede hier boven aengeroert; daer over worden wy genootsaeckt de redenen, die ons tot het verhandelen van de voorschreve gelegentheyt hebben bewogen, in oprechtigheyt, tot onderrechtinge van den leser, wat naerder te openen. Ick ben gewaer geworden, dat bynaest alle soorten van menschen, die haren even-naesten wel willen, als daer sijn Theologanten, Staets-lieden, Medecijnen, Natuur-ondersoeckers, mitsgaders Leeraers der goede seden, genoeghsaem uyt eenen monde sijn klagende, soo wel van de ongeregeltheden, die in het werck des huwelicx overal worden begaen, als van de menighte der onheylen die uyt de selve, als een nootwendigh gevolgh, door al de werelt zijn onstaende. Ick wil den vlijtigen leser niet wijtloopige omme-redenen hier geensins ophouden, maer achte niet-te-min dienstigh, tot desselfs berichtinge en mijn eygen ontlastinge, eenige der voorschreve getuygenissen hier kortelijck aen te trecken. De Godsgeleerde seggen opentlijck, dat genoeghsaem alle gebreken der kinderen worden veroorsaeckt door de eygen schult haerder ouderen, ende dat eerst door de ongeregeltheyt in de huwelicksche byeenkomste, ende daer na door het quaet beleyt, soo in het dragen als in het opvoeden van de selveGa naar voetnoot1). De lieden van State roepen overluyt, dat uyt de selve geheele landen en steden worden vervult met enckel schuym van menschen, in plaetse van deughtsame borgeryeGa naar voetnoot2). De Medecijnen betuygen krachtelijck, niet alleenlijck dat'er menighte van sieckten, qualen, ende alderhande rampen, beyde over ouders ende kinderen, uyt de voorschreve misslagen sijn herkomende; maer selfs dat'er veelderley grouwelen van misdrachten, maen-kinders, ende ick en weet niet wat voor wanschepsels ende monsters hier en daer worden veroorsaecktGa naar voetnoot3). De gene die de wonderen der Nature vlijtelijck nasporen, ende wel diepst in dusdanige saecken behooren te sien, stellen als vast ende ongetwijffelt, dat de ongeregeltheyt ofte ongestalte der ouders, ten tijde van hare huwelicksche by-een-komste, gewisselick wort over-gestort opte kinderen beyde in geest ende lichaemGa naar voetnoot4). De Tucht-meesters, eyndelijck, ende Leeraers der seden leggen voor een gront-stuck, dat de kinders voor hare geboorte door ontucht haerder ouderen besmet wesende, gansch beswaerlijck naderhant door opvoedinghe te rechte konnen worden gebrachtGa naar voetnoot5). En hierom soo isset oock gebeurt dat Plutarchus, die van de opvoedinghe der kinderen een boeck heeft geschreven, niet van de wiege alleen, maer van noch verder-gehaelde begintselen, te weten van de versamelinge der ouders, den aenvangh van sijn werck heeft genomen, als oordeelende dat selfs een goede opvoedinghe in vele deelen te kort moet komen, indien de nature (dat is de eygenschap die iemant met hem ter werelt inbrenght)Ga naar voetnoot6) in ofte voor de geboorte alreede is bedorvenGa naar voetnoot7). By allen welcken dan noch koomt, dat Godes woort selfs niet en heeft nagelaten even dit deel der seden op verscheyde plaetsen, soo in den ouden als nieuwen Testamente, de menschen in te scherpen; somwijlen de echte lieden tot de schuldige goetwilligheyt aenmanende, somwylen van onreynigheden en ontucht in den selven deele ernstelijcken afmanende, gebruyckende in dese ende diergelijcke gelegentheden een opender ende natuurlijcker maniere van spreken, als wel in dese onse oefeninge is gedaen; gelijck uyt menighvuldighe Schrifteur-plaetsen lichtelijcken is af te nemenGa naar voetnoot8); ende dat oock selfs ten aensien van andere swaerder sonden ende grouwelen daer van wy niet voor en hebben te handelenGa naar voetnoot9), by welcke gelegentheyt wy sien, dat by de Theologanten in beden eken is gekomen, of soodanige sonden openbaerlijck voor den volcke op den predickstoel behooren bestraft te worden, dan of het beter is deselve, en de Schriftuer-plaetsen van deselve gewagende, ongeroert te laten, om de eenvoudige geen aenstoot te geven; waer op is gevolght, nademael soodanige Schriftuer-plaetsen wisselijck mede in Gods woort zijn, tot vermaninghe ende stichtinghe na-gelaten, dat nergens in de Heylige Schrift onderscheyt en | |
[pagina 519]
| |
wort gemaeckt tusschen schriftuer-plaetsen die gelesen ende gepredickt, ofte niet gelesen ende gepredickt moeten worden; dat'et in het tegendeel van dien bevolen wort het volck sijne sonden te verkondigen, ofte dat anders sulcx geëyst sal worden van de handen der gener, die 't selve van Gods wegen schuldigh sijn te doen, ende dat van soodanige sonden klaerlijck in Godes woort wort gesproken, dat daerom soodanige Schristuer-plaetsen met stilswijgen niet moeten worden overgegaen, maer den volcke gepredicktGa naar voetnoot1), het welcke wy oordeelen verstaen te moeten worden, wanneer soodanige sonden onder den volcke ommegaen ende by vele bekent zijn. Waer by gevoeght, dat by de verstandighe sonderlinge acht wort genomen opte maniere, hoe ende op wat wyse van diergelijcke ofte andere sonden wort gesproken ofte geschreven; want indien sulcx gedaen wort om deselve te bestraffen, ofte om de menschen daer van afkeerigh te maken, ende geensins om iemant ergelijck daer toe aen te ritsen, soo is sulcx altijt, als nut en dienstigh by de Outvaders geoordeelt geweest, die selfs niet alleen van voortreffenijcke deugden, maer oock van de vuylste sonden in het breede hebben geschrevenGa naar voetnoot2). Behalven dat ons in dese eygen materie geen treffelijcke voorgangers ontbreken, dewijle veel van de beste schrijvers van onse gronden ende maniere van seggen geensins en verschillen, behoudens alleenlijck dat eenige der selver van vrouwen ende tot vrouwen spreken, in talen die de vrouwen veeltijts niet en verstaenGa naar voetnoot3). Al het welcke alsoo zijnde, soo en hebben wy niet dienstigh konnen achten het vorenverhaelde gedeelte deses wercx geheel in de penne te laten; maer hebben nut geoordeelt 't selve aen onse lantslieden, als in de schemeringe der eerbaerheyt, in eeniger mate te laten sien. Wat de sake aengaet, die en kan niet anders geoordeelt worden als eerlick, selfs volgens het getuygenisse des ApostelsGa naar voetnoot4); ende de woorden belangende, de selve en hebben wy niet sachter konnen uyt-vinden. Wy weten evenwel, dat wy niet alle menschen sullen konnen genoegh doen; de sake heeft dat in. Theophrastus, een destigh man, wel eer van de saken des huwelijcx treffelijck hebbende geschreven, kreegh dadelijck opten hals alderley slagh van lichte-koyen, die het werck beschimpten, onder dewelcke eene, Leontium genaemt, een by-sit van eenen Metrodorus, soo vermeten stout is gevonden, datse selfs de penne in de hant dorst nemen, om tegen den man te schrijvenGa naar voetnoot5). Hieronymus, een boeck hebbende uyt-egeven over den maeghdelijcken staet, ende daer in berispende verscheyde vuyligheden, tot waerschouwinge ende onderrichtinge der maeghden, wert van vele, die sich hier door op haer seer geraeckt vonden, heftelijck tegen gesproken, ende onder, ick en weet niet wat, schijn dapper over den hekel gehaeltGa naar voetnoot6). Dat ons iet sulcx niet mede en sal bejegenen, en derven wy naeu hopen. Nu, soo het ons gebeurt, wy willen 't dragen, wetende dat de gene, die iemant te rechte soeckt te helpen, sich nieten moet stooten aen het onverstant der gener, die hy geerne gebetert sage; op dat het getal der goede eer grooter worde door sijne verdraeghsaemheyt, als dat hy selfs, komende te vallen in gelijckheyt van gebreken, soude vermeerderen het getal der gener, die de tucht hatenGa naar voetnoot7). Niemant en misduyde ondertusschen ons voornemen, wy en schrijven noch tot oneerlijckheyt, noch tot geckernye, maer tot stichtinge; en dat heuselijck, immers soo verre onse swacke penne in de Nederlantsche tale heeft konnen toe-reycken. En wy derven daerom wel seggen, met een Godsalig man van onse eeuwe, in gelijcke gelegentheyt sprekende: Weest niet dertel, en dit en sal u niet ergerenGa naar voetnoot8). Ingeschoncken wijn maeckt wel dronckaerts gaende, maer sobere ende nuchtere lieden en hebbender geen wesen van. Vrye woorden van natuurlijcke saken mogen misschien by een kittelachtigh breyn verdraeyt worden naer sijne genegentheden; maer een vroom en eerbaer herte en heeft'er geen miskomen vanGa naar voetnoot9). 't Is wel soo, dat onbescheydelijck iet te seggen dwalinge kan veroorsaken; maer 't is niet min de waerheyt, dat onwijs stille-swijgen de menschen laet opten dool-wegh daerse zijnGa naar voetnoot10). 't Is daerom beter (mijns oordeels) voor eenmael wat beschaemdelijck te schrijven, als evenstaêgh veel schandelickheden te laten geschiedenGa naar voetnoot11). Ick mochte niet-te-min wel lijden dat de gene, die dese geheymenisse noch niet aen en gaet, dit deel voor als noch | |
[pagina 520]
| |
ongelesen liet, immers niet te naeukeurigh en wilde sijn in 't gene hem niet aen en gaet; gelijck wy weten niet sonder exempel te sijn, dat alle boecken niet tot aller tijt, en voor alle menschen, open en staen om van de selve gelesen te worden. En, dien onvermindert, soo meyne ick dat een yeder Christen-mensche den ingangh ende uytgangh sijns levens behoort te verstaen, ende met eene dickmaels, tot sijner vernederinge, te overleggen. Maer, ick bidde u, Christelijcke leser, hoe kan doch iemant, die deser saecken gansch onbewust is, sulcx doen met eenigh bescheyt? hoe kan hy, met den heyligen David, sijn herte tot God opheffen, en seggen: Ick dancke u daer voor, dat ick wonderbaerlijck gemaeckt ben? hoe kan hy, met den goeden Hiob, eygentlijck gevoelen ende recht spreecken van sijn eygen begintsel, gelijck wy sien, dat de heylige man uyt het geheym der natuere sulcx betracht? Spreeckt de engel Gabriël niet soo tot de Maget Maria, selfs in het bootschappen van de geboorte des genes die de werelt soude reynigen? toont haer de weerdighste Maget by haer antwoorde onwetende van de saecken der natuere? versoecktse niet, met een heylige vrymoedigheyt, naerder onderrichtinge van dat groot ende goddelijck geheym? en dit van een Engel? selfs doen ter tijt geen vijsthien jaren out wesende, gelijck sommige getuygen?Ga naar voetnoot1) Ick en kan oock geensins begrijpen, waerom het gewagh van huwelicksche saken, ende de voortteelinge des menschelijcken geslachts, by de menschen soo aenstootelijck is geworden, anders als om der ontucht ende dertelheyts wille, die daer in veeltijts wert gebruyckt; en vermits elck een van ons daer van schier anders niet en spreeckt als in ydelheyt ende tot geckernye, ende niet in sedigheyt ende met rechte eerbiedinge, gelijck in soo een wonderstuck ende goddelijcken geheym behoorde te geschieden. Ick oordeele daerom, dat niet het spreken van soodanige saken, maer alleen het misbruyck van spreken uyt de monden der Christenen behoort te worden geweert. Ende op dien gront, ende om redenen voren verhaelt, hebbe ick het volgende deel mede gestelt onder de plichten van een Christelick Huyswijf, daer in ick alle vlijt hebbe aengewent, om overal soodanigen maniere van seggen te gebruycken, die in de woorden geen ergernisse, ende in der daet stichtinge souden mogen geven; ende daer op besluyte ick, ende segge metten Wijse-man: Sijt ghy wijs, soo sijt ghy u wijs; sijt ghy een spotter, soo sult ghy 't alleen dragenGa naar voetnoot2). |
|