Kort begrijp van de plichten des houwelijcx.
Na dat nu het wettelijck houwelijck met welbedachten raet en gesont oordeel voltrocken is, de naeste betrachtinge moet zijn, te besorgen, dat de onderlinge liefde en goetwilligheyt tusschen de nieugetroude meer en meer aengroeye, versterckt werde, ende wel beklijve.
Gelijck de ernstige liefde, die de jonge man sijne beminde bruyt is toedragende, lichtelick dàt in hem te wege brenght, dat hy haere seden (die hem eenighsins mochten tegen de borst sijn) of verdrage voor eenigen tijt, of wel de selve met soete bejegeninge verbetere: Alsoo kan de jonge vrouw aen d'ander sijde (indiense maer eene oprechte houwelijckse liefde neffens een betamelijcke eerbiedigheyt haren man toebrenght) sich alsoo dragen, datse hem niet licht sal tegenstrevelen, maer liever soecken met wijcken en gehoorsamen sijn herte te winnen, en t'eenemael tot haer te verbinden.
De ervarentheyt leert, dat veeltijts de beginselen, selfs van de allersoetste dingen, soo eenige moeyelijckheyt in sich hebben, 't welck is gelijck een suerigheyt die metter tijt in soetigheyt verandert. Wat is'er doch soeter en aengenamer als de wijn, die nochtans komt van de eerst-suere druyve? Daerom die gene die soo lichtelick soecken uyt den bant des houwelijcx te springen, en de jonge vrouwe te laten sitten, om datse quansuys eenige hare suerigheyt of stuerigheyt niet konnen verdragen, die doen even soo dwaselijck als die genen, die, sich stootende aen den eersten sueren smaeck der onrijper druyve, deselve heel versmaden en verwerpen, latende ondertusschen anderen genieten de soetigheyt derselver na datse rijp geworden is. Ghy, die wel kunt patiëntie nemen metten nieuwen wijn, tot dat hy metter tijt klaer wordt, en sijne wrangheyt in mollicheyt verandere; wacht doch oock een weynigh tijts tot dat de nieuwgetrouwde hare rijpigheyt ende soetigheyt verkrijge. Het is doch soo den aert aller menschelijcker dingen, door Godes beschickinge, dat'er in dese werelt niet soo soet en sy, of het is met wat bitters vermenght. Soo is 't oock met de jongelingen, die door de kleync ervarentheyt noch luttel gesteltenis in sich hebben: daer is soo wat stuers en selsaems in hen, 't welck met de jaren allenxkens versacht en beter gestelt wort. Van gelijcken de nieugetrouwde jonge vrouwen, die om een kleyne sake gestoort zijnde, stracx vyantschap innemen en van de mans wegh loopen, zijn even soo qualijck beraden als die gene. die eens van de byen gesteken sijnde, den soeten honigh der selver aen andere laten eten. De allerlieffelijckste rosen pluckt men van de doornen; doch niemant en werpt den roselaer uyt om dat hy van de doornen altemets gesteken is; maer de liefde van de aengename bloeme doet hem oversien en kleyn achten alle 't gene daer ontrent eenighsins moeyelick is.
Doch tot bevestinge van de onderlinge vrientschap, doet en vermagh seer vele eene gestadige vriendelijckheyt van seden, de welcke soo gematight sy tusschen lieffelijckheyt en stemmigheyt, datse noch de behoorlijcke eerbiedigheyt en beneme, noch de genocghlickheyt der onderlinge vrientschap en verstoore ofte krencke.
En hoewel de gediensticheyt behoort over wedersijden gelijck te gaen, nochtans is 't een voorschrist der natuere en een gebod der Heyliger Schrift, dat de vrouwe eerder den man, als de man de vrouwe onderdanigh moet zijn: want d'Apostel gebiet den mannen liefde en vriendelijckheyt, maer de vrouwen gehoorsaemheyt ende gedienstigheyt. Erasmus in sijn boeck. de Christ. raasrim. Institut.